vrijdag 28 december 2012

De waarde van het weerloze

Over enkele dagen begint mijn sabbatverlof. Drie maanden ruimte om mij niet te hoeven bezighouden met afspraken, werkroosters en deadlines (dit alles mede mogelijk gemaakt door mijn collega's, door het bestuur als mijn werkgever, door het bisdom met een mooie regeling voor studieverlof). Drie maanden ruimte om mij te concentreren op het zoeken naar kansrijke gedachten en inspirerende initiatieven. Drie maanden om het mosterdzaadje te cultiveren: het sterke voorgevoel, dat er volop mogelijkheden zijn voor mensen die willen geloven, ondanks - misschien wel juist dankzij - de krimp in de kerkelijke organisatie (dit alles met het doel om de resultaten van mijn zoektocht terug te geven aan collega's, geïnteresseerde parochianen en bisdom).

De zoektocht zal onder meer verband houden met het benoemen van positieve waarden, die richting kunnen geven aan mensen en hun zoektocht naar een vorm van authentiek geloof. Ik wil het aanwijzen van deze waarden verduidelijken aan de hand van de drie veronderstellingen, die ik in mijn vorige bericht heb geformuleerd.
  1. Als het klopt, dat de marginale positie van geloof en kerk beschouwd moet worden als een kansrijke positie, waarin ligt dan de waarde van die positie? Dat kerk en (geïnstitutionaliseerd) geloof in de zijlijn van de samenleving terecht zijn gekomen, maakt hen kwetsbaar. Althans in die zin, dat zij niet in de positie verkeren om stevige invloed uit te oefenen op maatschappelijke ontwikkelingen. Maar misschien biedt die kwetsbare, marginale opstelling - juist aan mensen die zoekend geloven - een gouden kans om zich te kunnen vereenzelvigen met een van de kernthema's van het christelijke geloof: dat in de kwetsbaarheid een grote kracht is gelegen. Die kwetsbare opstelling maakt mensen immers eerder ontvankelijk en open dan een leerstellige zekerheid, die weinig ruimte laat voor afwijkende opvattingen en gedragingen.
    Erik Borgman formuleert het aldus: 'Christelijk gezien is datgene van waarde wat mensen ruimte geeft het goede, waardevolle leven te kunnen zoeken, ervoor open te staan, het te kunnen ontvangen en het te kunnen cultiveren. Deze ruimte lijken mensen precies te zoeken in de nieuwe vormen van religiositeit die ... zijn ... te beschouwen als uitdrukkingen van - in traditionele christelijke termen - verlangen naar genade.' (Metamorfosen, 142v)
    Precies het verlangen naar genade veronderstelt een fragiele, maar krachtige openheid, die een belangrijke waarde inhoudt in de zoektocht naar wat richting kan geven vanuit het geloof. En op basis van die principiële ontvankelijkheid stelt het geloof in één adem de huidige maatschappelijke utopie onder kritiek, dat de wereld, de toekomst, de mensen maakbaar zijn en dat ieder mens zijn eigen toekomst ontwerpt. Juist deze kritiek kan beter, scherper geformuleerd worden vanuit de marge dan in het centrum van de macht.
    Natuurlijk maakt deze ontvankelijkheid vanuit de zijlijn ons kwetsbaar. Daar moeten we niet te licht over denken. Want het kan gebeuren, dat hoon en ongenuanceerde kritiek, spot en zelfs verdachtmaking ons deel zullen zijn. Maar Jezus houdt ons voor: 'Gelukkig zijn jullie, als ze jullie uitschelden en vervolgen en je van allerlei kwaad betichten vanwege Mij. Wees blij en juich, want in de hemel wacht jullie een rijke beloning. Zo hebben ze immers de profeten vóór jullie vervolgd.' (Mt 5, 11-12)
    Open staan voor wat/wie zich aandient en het bewust kiezen van een onafhankelijke, marginale positie kunnen dus als positieve waarden worden geformuleerd, die perspectief bieden op een authentieke, in de hedendaagse omstandigheden kansrijke geloofsbeleving.
  2. Een andere vorm van ontvankelijkheid en kwetsbaarheid wordt zichtbaar, wanneer de kerkelijke organisatie zich weet los te maken van het institutionele denken ten gunste van geloven als een beweging. Welke waarde kan worden toegekend aan deze andere, meer fluïde denkwijze?
    Het mag duidelijk zijn, dat het menselijk samenleven niet zonder instituties, zonder organisaties kan: ze geven immers aan, hoe dingen zijn geregeld, hoe mensen zich ten opzichte van elkaar dienen te gedragen, welke doelen er nagestreefd dienen te worden. Organisaties kenmerken zich door drie basispijlers: kennis, kader en controle (zie Wikipedia), pijlers die nodig zijn om het instituut te kunnen voortzetten. Maar tegelijk kan een instituut de neiging hebben om een zeker stollingsgehalte te ontwikkelen, vooral wanneer de kernwaarden uit het verleden niet op een adequate wijze aansluiten bij de actuele ontwikkelingen. Dat geldt niet alleen voor het kerkelijk instituut als wereldwijde organisatie, maar ook voor de kerkelijke organisatie op niveau's van bisdom en parochie(kern).
    Geloven als beweging is door de eeuwen heen (en in vrijwel alle godsdiensten) zichtbaar in de pelgrimage. Het op weg zijn - naar een voorgenomen fysieke of spirituele bestemming - is een onderneming die kwetsbaar maakt. Want het einddoel is niet op voorhand bereikbaar, nog los van de wijze waarop het doel tenslotte wordt bereikt. Maar ook hier is sprake van een groeiende ontvankelijkheid, omdat het pelgrimeren doorgaans leidt tot het besef dat de pelgrim in veel opzichten afhankelijk is van de omstandigheden, van de mensen die zij/hij ontmoet, van Gods genade. De notie, die het Tweede Vaticaans Concilie heeft geformuleerd als 'Gods volk onderweg' (vgl. Lumen Gentium 14: 'deze pelgrimerende kerk'), getuigt van deze ontvankelijkheid.
    Ook deze vorm van fragiele, niet-gestolde en receptieve openheid is een precair gebeuren. Omdat niet vooraf vaststaat, of en op welke wijze het doel wordt bereikt. Vraag is zelfs, of er een doel bereikt moet worden, want het onderweg zijn zelf is wellicht de intrinsieke betekenis van de pelgrimage, omdat in die voortgaande beweging zichtbaar en ervaren kan worden hoe het menselijk verlangen naar goddelijke genade (zie Borgman) tot vervulling kan komen.
    Principiële beweeglijkheid en receptiviteit kunnen derhalve eveneens als positieve waarden worden aangeduid in het ontwikkelen van een veelbelovende, toekomstbestendige geloofshouding.
  3. Tenslotte heb ik de hypothese geformuleerd, dat de individualiteit die hedendaagse mensen kenmerkt ertoe leidt, dat het zoeken naar gemeenschappelijkheid en verbondenheid steeds een fragmentarisch karakter heeft. De beperkte duur van onderlinge verbondenheid lijkt in tegenstelling te staan met de geduldige trouw van God (Ps 86, 15). Maar het gegeven van een beperkte en tijdelijke saamhorigheid is hoe dan ook onmiskenbaar in de wereld van vandaag. Welke waarde kan dan worden toegeschreven aan deze gemeenschappelijkheid in fragmenten?
    Het mag duidelijk zijn, dat mensen zich - ook vandaag nog - langdurig kunnen binden aan elkaar in een keuzerelatie (partnerschap, huwelijk, familieband). Toch zijn er ook veel bindingen, die mensen slechts aangaan met anderen voorzover die binding een bepaald nut of voordeel oplevert: in economisch, cultureel, politiek of spiritueel opzicht of met het oog op het ambiëren van een bepaalde status. Zodra het voordeel niet meer gezien wordt, kan men de binding opzeggen. Dat geldt niet alleen voor de verbondenheid die men al of niet voelt met de kerk, maar ook met politieke partijen of vakbonden. Van de binding met het geloof en de (lokale) kerk zien mensen vaak alleen het nut nog op het moment, dat ze gebruik willen maken van bepaalde diensten rond scharniermomenten in hun leven. Of men zoekt verdieping van het geloof op bepaalde zelfgekozen momenten in stilte en cursusaanbod van een klooster of van spirituele gidsen.
    Kenmerkend van deze gefragmentariseerde bindingen is, dat de keuze ligt bij de persoon zelf. Anders dan tot in de jaren zestig van de vorige eeuw, toen de keuze (of dwang?) van de binding vaak lag bij de gemeenschap, is het nu de individuele mens die kiest welke verbintenis het beste bij haar/hem past. Dit is een ontwikkeling, die we - ieder individueel, maar ook gezamenlijk, als samenleving - hebben gemaakt. Het heeft weinig zin, om deze gang van zaken te ontkennen of tegen te werken. Het is wel van belang te onderkennen, dat hierdoor de gemeenschappelijke moraal het dreigt af te leggen tegen de individuele. De sterke behoefte in de huidige samenleving aan meer onderling - en daadwerkelijk - respect is een significante uiting van dit verlies aan gezamenlijke moreel besef. Het vraagt dus van individuele leden van de samenleving dat zij zich als individu het besef eigen maken van het belang van moreel verantwoord gedrag. Deze individuele verantwoordelijkheid kan een stevige basis vormen voor het gefundeerd kiezen van de bindingen die mensen wel of niet willen aangaan.
    De principiële bereidheid om de keuze te laten bij het individu betekent dan, dat je de ander de mogelijkheid biedt om een alternatieve keuze te maken. Het hooghouden van deze bereidheid maakt je daarom kwetsbaar. Je bent immers bereid het risico te lopen, dat de ander jou niet zal volgen in jouw keuze. Maar als zij/hij die keuze maakt op basis van de eigen morele verantwoordelijkheid, dan moet je aannemen dat het een keuze is op basis van kwaliteit, een keuze die daarom het beste past bij de persoon in kwestie. Deze keuzemogelijkheid hanteren als een principieel uitgangspunt is de eerste stap op weg naar de hierboven gesignaleerde behoefte aan eerbiediging van ieders persoonlijke keuze. Misschien ligt in het erkennen van ieders persoonlijke keuze daarom wel meer onderlinge verbondenheid dan we op het eerste oog zouden vermoeden. Het principieel erkennen van ieders individuele keuzemogelijkheid (en van de verbintenissen die zij/hij wel of niet wil aangaan) zou wel eens een echo kunnen zijn van de geduldige trouw van God (Ps 86, 15).
    De waarde van gefragmentariseerde verbondenheid is daarom gelegen in de principiële erkenning van ieders persoonlijke keuze, een erkenning die een afspiegeling is van Gods grootmoedigheid. Hij is immers 'barmhartig en genadig, geduldig, groot in liefde en trouw' (Ex 34,6).
Resumerend kan gesteld worden dat het bewust kiezen voor de marginale positie van geloof en kerk, het nastreven van de kerk als een pelgrimerende gemeenschap en de fundamentele erkenning van de verbondenheid in fragmenten een kwetsbare, risicovolle maar ook kansrijke onderneming is, die zich richt op het ontplooien van waarden als ontvankelijkheid, kritische onafhankelijkheid, ruimte voor ontwikkeling en beweeglijkheid en principiële keuzevrijheid. Juist in het broze van deze waarden is hun kracht gelegen, omdat ze iets weerspiegelen van het goddelijke geheim dat zich laat kennen als het gefluister van een zachte bries (1 Kon 19, 12).

zaterdag 15 december 2012

Een hardnekkig vermoeden

In de hedendaagse beeldcultuur komen dagelijkse vele, vele foto's voorbij. De meeste trekken niet langer dan een of twee tellen de aandacht. Maar er zijn afbeeldingen, die iets beter mijn interesse kunnen vasthouden. Het zijn vaak foto's, waarop slechts een deel van het object zichtbaar is. Zelf maak ik ook graag van zulke foto's. Omdat ze - door het geheel slechts partieel in beeld te brengen - je de vraag laten stellen: 'Wat zou er nog meer te zien zijn, buiten de randen van de afbeelding?' Zulke foto's wekken je nieuwsgierigheid naar dat 'meer', waardoor je langer, beter, verwachtingsvoller kijkt naar de afbeelding.

Een vermoeden, misschien wel een hardnekkig vermoeden ligt ook ten grondslag aan het onderwerp, dat ik in mijn sabbatverlof wil onderzoeken. Inmiddels heeft de bisschop zijn goedkeuring verleend aan mijn sabbatverlof, dat per 1 januari 2013 aanvangt. In de aanvraag voor het sabbatverlof, die aanleiding gaf tot de bisschoppelijke akkoordverklaring, heb ik - bij wijze van vermoeden - gesteld dat het 'heel verfrissend (kan) zijn om op een andere manier te (leren) kijken naar het actuele krimpscenario. Wellicht kan de huidige ontwikkeling ons helpen om ons opnieuw te concentreren op de kernwaarden van het christendom, op datgene waar het Jezus van Nazaret in essentie om te doen was. Het naderende koninkrijk Gods zette hem ertoe aan om Gods liefde zichtbaar te maken in zijn eigen sterke spirituele verbondenheid met God en – nauw daarmee samenhangend – in zijn ultieme dienstbaarheid aan het tot hun recht brengen van de mensen met wie hij omging.

Kwalitatieve groei

De kwantitatieve krimp, waarvan hierboven sprake was, zou – in een proces van her­bronning – wel eens kunnen leiden tot een kwalitatieve groei. Het is niet zo, dat de inhoud van de christelijke boodschap verloren is gegaan, maar ze is – door alle aandacht voor re­organisatie en schaalvergroting in de afgelopen tijd, – wel onder het stof geraakt. Dat vraag dus om een andere manier van kijken naar de realiteit van geloof en kerk.'

Meer toegespitst heb ik de vraagstelling voor mijn onderzoek geformuleerd als het 'zoeken naar en (op bescheiden schaal) ontwikkelen van concrete handelingsmodel­len die ons helpen bij het terugkeren naar de kernwaarden van het christendom (geloven in het naderende koninkrijk Gods), waarbij we ons concentreren op de inspiratie ('zijn') en minder op de organisatie ('hebben'). Deze handelingsmodellen zullen gevonden en ontwikkeld dienen te wor­den vanuit het krimpscenario als een kansrijk proces. Juist die worteling in de krimpsituatie is van belang om de slagingskans van de handelingsmodellen zo groot mogelijk te maken.'

Drie vragen

Deze globale vraagstelling heb ik nader uitgewerkt in een drietal, hieronder toegelichte, vragen, die ik in de komende maanden verder wil exploreren. Elk van deze drie vragen gaat uit van een veronderstelling (een vermoeden of hypothese), waarvan ik het werkelijkheidsgehalte wil onderzoeken aan de hand van a) gesprekken met mensen en groepen die met de betreffende vragen al enige ervaring hebben en b) relevante filosofische, fundamenteel-theologische en praktisch-theologische literatuur. Het gaat om de volgende vragen:

  1. In de Nederlandse samenleving is de positie van de kerk meer en meer marginaal geworden. Dat beschouw ik niet als een verlies, maar als winst. Want we hebben geen positie meer te verdedigen. Deze positie maakt ons vrij(er) in onze uitlatingen, in onze kritiek op wat gangbaar is in de samenleving. Daardoor kunnen we de evangelische kern van gerechtigheid en vrede - Jezus noemt dat: het koninkrijk Gods - beter onder de aandacht brengen. De vraag, die ik in dit verband wil onderzoeken, is derhalve: waar wordt zichtbaar dat de marginale positie van de kerk als winst gezien kan worden voor inspiratie vanuit het geloof?
  2. Ik veronderstel dat er in het organiseren van en in het denken over geloof en kerk een omvorming moet plaats vinden van instituut naar beweging. Deze transformatie is nodig, niet alleen voor het grote instituut, maar ook voor het 'instituut in het klein': de parochie c.q. de parochiekern. Want waar de parochiekern nog zoveel mogelijk probeert overeind te houden wat ooit allemaal gebeurde in de parochie, blijft ze zich gedragen als een instituut. De beweeglijkheid van de parochiekern (de flexibiliteit) geeft vermoedelijk meer toekomstkansen dan de institutionele route. Vandaar de vraag: waar wordt zichtbaar dat de 'kerk als beweging' kansen oplevert voor het geloof van mensen met het oog op de toekomst?
  3. De derde hypothese heeft te maken met het gegeven, dat de individualiteit die hedendaagse mensen kenmerkt ertoe leidt, dat het zoeken naar gemeenschappelijkheid en verbondenheid steeds een fragmentarisch karakter heeft. Verbondenheid is een gebeuren van beperkte duur. De erkenning van deze gefragmentariseerde verbondenheid zou gezien kunnen worden niet als een beperking, maar als een verdieping van de hedendaagse geloofsbeleving. Want de inspiratie van het geloof krijgt juist betekenis op het moment dat ze - gezamenlijk, in onderlinge dialoog - gevonden en gezien wordt; men neemt die mee als waardevolle bagage voor de eigen levensgeschiedenis. De derde vraag als toespitsing van het onderzoek richt zich dus op het zoeken naar waar zichtbaar wordt, dat de gefragmentariseerde verbondenheid kansen oplevert voor het geloof van mensen met het oog op de toekomst?

Op zoek naar kansen

Ik besef, dat drie maanden slechts een korte periode is, misschien wel te kort om de hierboven geformuleerde vermoedens te toetsen. Het zou daarom goed zijn de vragen in de komende tijd nog enigszins toe te spitsen, zodat ze kunnen leiden tot hanteerbare conclusies.

Verder realiseer ik mij, dat de hardnekkigheid waarmee wordt vastgehouden aan een vermoeden kan leiden tot vooringenomenheid. Dat wil echter niet zeggen, dat ik mijn vermoeden - dat in de krimp wellicht mooie kansen liggen opgesloten - wil loslaten. Deze week kwam ik ergens de uitspraak tegen: Dreams don't work. Unless you do. Vrij vertaald: dromen zijn bedrog, behalve als je ze tot leidraad neemt. De kansen voor geloof en kerk: daar wil ik dus naar op zoek gaan. Dat ik daarbij het risico loop een illusie te volgen, neem ik op de koop toe.