vrijdag 29 maart 2013

Krimp als kans - perspectieven en suggesties

Het zoeken naar kansrijke perspectieven lijkt mij van uitzonderlijk belang vanwege een tweetal bedreigingen, die zich voordoen ten aanzien van het krimpscenario van vooral de kerk en in mindere mate ten aanzien van het geloof van mensen. Bij beide bedreigingen is in mijn waarneming de angst een belangrijke drijfveer, maar tevens de spreekwoordelijk slechte raadgever.

De eerste bedreiging komt voort uit de sterke behoefte van vooral reguliere kerkgangers en noeste vrijwilligers om zo lang mogelijk overeind te houden, wat hen altijd vertrouwd is geweest. Als zodanig is die behoefte wel te begrijpen, want ze biedt mensen veelal een krachtig houvast. Deze behoefte wordt onder woorden gebracht, als mensen zeggen: 'Je weet wel wat je hebt, maar niet wat je krijgt.' Toch valt het moeilijk te ontkennen, dat in deze zienswijze mensen met het gezicht naar het verleden en met de rug naar de toekomst staan. Deze richting biedt op de korte en zeker op de langere termijn geen soelaas. Het krimpscenario wordt hier uiteindelijk een doodlopende weg.

De tweede bedreiging doet zich voor wanneer kerkelijke leiders - overigens vanuit hun oprechte overtuiging - beleidskeuzen maken, die feitelijk weinig of geen gelegenheid laten voor dialoog en ruimte voor vrije invulling. In zekere zin is deze keuze te begrijpen vanuit de overtuiging, dat de kerkleiding zich als taak gesteld ziet om het evangelie in zuivere vorm te behoeden in deze chaotische tijden, waarin het geloof - althans in formeel-kerkelijke zin - steeds minder mensen lijkt aan te spreken. Hierbij is echter de vraag, of de gerichtheid op het behoeden voldoende vertrouwen kan genereren. Kunnen kerkleden en andere potentieel geïnteresseerde mensen tot de ervaring komen, dat de kerkleiding spreekt 'als iemand met gezag' (Mc 1,22)? Wanneer het de kerkleiding niet lukt om te spreken met natuurlijk gezag en als zodanig het vertrouwen van mensen te winnen, wanneer het niet lukt om de menselijke mondigheid en eigen verantwoordelijkheid te erkennen, wanneer er geen ruimte wordt geboden voor flexibiliteit en experiment, dan is ook hier sprake van een doodlopende weg. Positief geformuleerd: waar de kerkleiding in staat is om principieel ruimte te scheppen voor dialoog, daar ontstaat tussen leiding en gelovigen een wederzijds vertrouwen, dat meer eenheid oplevert dan de angst voor mogelijk verlies van de zuiverheid van de kerkelijke leer. In dit verband wil ik eenheid graag opvatten als de intentie tot verbondenheid en gelijkgestemdheid, veel meer dan als strikte of zelfs voorgeschreven uniformiteit. De 'innerlijke' eenheid heeft mijn voorkeur boven de 'uiterlijke'. Of  met de woorden van Hélène in het gesprek met de Brongroep: 'Anders is óók goed.'

Aan de angst voorbij

Als inderdaad de angst om te verliezen in beide bovengenoemde bedreigingen de drijfveer is voor de feitelijke gemaakte keuzes, dan wil ik hier graag een lans breken voor het zoeken naar alternatieve opties, die aan de angst voorbij gevonden kunnen worden. Dat vraagt om moedige keuzes. Moed is het kenmerk van mensen, die hun angst onder ogen durven zien, maar desondanks zich vrij voelen om te doen wat nodig is. Het geloof in de noodzakelijke en daarom juiste keuze is sterker dan de angst om te verliezen wat onopgeefbaar lijkt. Op dit moedige geloof doet Jezus een appel, wanneer hij zegt: 'Wie zijn leven wil redden, zal het verliezen, maar wie zijn leven om Mij verliest, die zal het redden.' (Lc 9,24) Los laten wat vertrouwd is en wat niet prijs te geven lijkt, is niet eenvoudig. Maar de moed om desondanks te kiezen voor het paradoxale verlies dat winst oplevert, maakt het onmogelijke op een onverwachte manier toch mogelijk.

Het mag duidelijk zijn, dat dat ik op deze plaats een krachtig pleidooi wil houden voor de mogelijkheid om te zoeken naar experimentele vormen van geloofsbeleving. Daarmee wordt ruimte geboden om naast solide vormen van kerk-zijn ook aan fluïde mogelijkheden het bestaansrecht te verlenen. Ik besef, dat daarmee risico's zijn verbonden. K. de Groot formuleert dit mogelijke gevaar als de waarschuwing 'om mee te gaan in de processen van disembedding, omdat de kerk dan zou verbrokkelen in huisgemeenten, nieuwe bewegingen en andere initiatieven waarbij het individu zelf voor haar of zijn geloofsgenoten kiest.' (Levend lichaam, 258v) Het gevaar van versplintering lijkt mij echter vele malen groter, wanneer het uitsluiten van een experimentele ruimte uiteindelijk leidt tot het uitsluiten van mensen. Velen zijn immers in de wanorde van het huidige tijdsgewricht oprecht op zoek naar een geloofsbeleving, die past binnen hun eigen verlangen naar spirituele voeding. Ruimte bieden voor het experiment boezemt in mijn aanvoelen eerder vertrouwen in dan insteken op strikte voorschriften. Dit vergt van de verantwoordelijke kerkleiders een ontwikkelings- en leerproces vergelijkbaar met dat van ouders, die hun opgroeiende kinderen de ruimte moeten bieden, zodat zij hun eigen weg kunnen vinden in het leven. Daarom gaat mijn voorkeur sterk uit naar een inclusieve benadering boven een exclusieve. Het experiment dus als legitiem onderdeel van de gezamenlijke zoektocht naar de betekenis van het christelijke geloof voor mensen van vandaag. De inclusieve benadering vraagt om een moedig geloof, dat door Jezus op een robuuste en radicale wijze wordt verbeeld in de metafoor van het mosterdzaadje (vgl. Mt 17,14-20).

Lijnen tussen marge en kern

In aansluiting hierop wil ik wijzen op het belang van de gezamenlijkheid van het spirituele zoeken. In de gesprekken die ik heb gevoerd en in de bezoeken die in heb afgelegd, is zichtbaar geworden hoe velen speuren naar een nieuw spiritueel elan om zich staande te houden in de huidige omstandigheden. Vaak speelt deze zoektocht zich af in de marge van niet alleen de kerk, maar ook de samenleving. Toch is het van enorme betekenis om de resultaten van deze spirituele queeste bruikbaar te maken voor het hart van zowel kerk als samenleving. Dit betekent, dat het 'elan van de marge' een structurele implementatie verdient in de kern van de maatschappelijke en kerkelijke ontwikkelingen. Anders gezegd: de verbindingslijnen tussen de periferie en het hart dienen van weerskanten en voortdurend open gehouden te worden. H. de Roest zegt in dit verband: 'De historicus Arnold Toynbee concludeerde op basis van uitgebreid historisch onderzoek [A Study of History. Vol I, 1934 - WH] dat samenlevingen zichzelf vooral vernieuwen door groepen die zich in de marge bevinden. Potentiële creativiteit, schreef hij, is vooral in de marge te vinden. Toynbee suggereerde zelfs, dat maatschappijen die creativiteit stimuleren en daarvoor aan minderheidsgroepen alle kans geven op den duur geschiedenis zullen schrijven.' (Een huis voor de ziel, 25) Een zekere mate van visionaire moed is noodzakelijk om de communicatielijnen tussen de marge en de kern open te houden. Iets van deze moed zie ik terug in de ruimte die de parochiekerk in Kortrijk biedt aan de Jonagemeenschap. Het zou goed zijn, wanneer in iedere parochie gezocht wordt naar kansen om deze verbinding met de marge te concretiseren. Zeker nu de parochieverbanden steeds groter worden, zou het mogelijk moeten zijn minstens één parochiekern te ontwikkelen tot een herkenbaar profiel, waarin het elan van de marge een plaats krijgt in de kernactiviteiten van kerk-zijn.

Een concrete suggestie in deze richting is te vinden in de mogelijkheid om te komen tot een 'centrum voor kerk, cultuur en samenleving'. Iets daarvan is in beeld gekomen tijdens mijn bezoek aan Gent, toen Arnold De Vijlder met onverholen enthousiasme vertelde over het Machariusproject. Met dit initiatief wordt geprobeerd om in een stedelijke context 'een bestaand kerkgebouw zo her in te richten, zo vrij te maken naar geest en stenen, dat het een plaats wordt waar een grote groep mensen een bron kunnen vinden…' (aldus de website). Maar ook in een meer rurale setting is het mogelijk om een dergelijk centrum te ontwikkelen. H. de Roest beschrijft deze mogelijkheid, die onder de naam Aeropagus in Monnickendam heeft bestaan van van 2001 tot 2011: 'Rond de tweehonderd vrijwilligers, kerkelijke en niet-kerkelijke, helpen mee. Er zijn tot nog toe zevenhonderd avonden, workshops, maaltijden en feesten georganiseerd. Vele bijeenkomsten vonden plaats in de Lutherse Kerk aan het Zuideinde. Een website geeft een helder beeld. In totaal zijn veertig reizen mogelijk gemaakt, variërend van dagexcursies tot veertiendaagse tochten. Een zevenjarig kunstproject werd in 2009 afgesloten, er kwamen muurgedichten over dieren, een luisterwandeling van Peter Faber, een neonregel van Bert Schierbeek "het dier heeft een mens getekend" en begeleidende publicaties. Communicatie is de specialiteit van Aeropagus: vijftienhonderd "adressen" lezen het krantje, de kwaliteit van het drukwerk voor kunstprojecten, affiches, folders wordt geroemd.' (Een huis voor de ziel, 301v)

Als ik dus voorstel om in de regio, waarin ik werkzaam ben, te komen tot een centrum voor kerk, cultuur en samenleving, dan is dat als zodanig geen spectaculair nieuw idee. Maar wel nieuw binnen deze regio. Een bescheiden begin voor een dergelijke mogelijkheid heb ik in de afgelopen jaren ontwikkeld in het aanbod van filmavonden met een telkens wisselend levensbeschouwelijk thema. Maar ik denk ook aan de activiteiten van de groep Geloofsvorming met Volwassen in Zierikzee, die - voor een oecumenisch publiek - ieder jaar een gevarieerd programma aanbiedt met films, wandelingen en inleidingen rond verschillende thema's. In de komende tijd wil ik erop inzetten, dat deze en andere activiteiten een onderkomen vinden in zoiets als een 'centrum voor kerk, cultuur en samenleving'. Het zou mooi zijn, als het lukt om daar een zekere uitstraling van te laten uitgaan, die mensen uitnodigt om met elkaar op zoek te gaan naar wat hen spiritueel kan voeden.

Het pleidooi voor een centrum voor kerk, cultuur en samenleving (als een van de mogelijkheden naar nieuwe wegen voor geloof en kerk) vraagt soms de moed om keuzes te maken. Tegelijkertijd moet het in dit verband mogelijk zijn om van de nood een deugd te maken. Wanneer een evident verminderd aantal kerkgangers noopt tot het terug brengen van het aantal kerkelijke vieringen, of wanneer er minder vraag is naar uitvaart-, doop en huwelijksvieringen, dan ontstaat er ook meer tijd om andere activiteiten te ontwikkelen. Daarnaast kan gezocht worden naar een kleinere, meer flexibele organisatievorm, die beter past bij de behoeften van deze en van de komende tijd. De optie voor een kleine en een brede kerkenraad, zoals verwoord in het gesprek met Harry van Waveren, is een voorbeeld van kansen die zich hier voordoen.

Spiritualiteit als professie

Hiermee kom ik terug op de rol van de voorganger. Hij (gelieve desgewenst ook te lezen: zij) is degene, die in dit complexe proces van zoeken naar kwalitatieve groei in een situatie van kwantitatieve krimp leiding geeft. Dat vraagt van de voorganger om professionaliteit en spiritualiteit.

Het professionele handelen komt tot uitdrukking in het vermogen van de voorganger een adequate analyse te maken van de aangetroffen realiteit: cultureel, maatschappelijk, politiek, economisch en ook sociaal-psychologisch. De empathische en communicatieve eigenschappen van de voorganger vereisen, dat hij zich niet alleen thuis voelt bij de rol van leraar, maar ook van leerling. Hij moet de rol van de mindere, van de vragensteller kunnen aannemen. Van daaruit kan hij de ander leiden naar het - voor die ander relevante - antwoord. 'Misschien is de wijze van werken van zulke religieuze leiders, zoals eens Franciscus deed, wel eerder te omschrijven als een pogen tot begrijpen dan als trachten te worden verstaan.' (R. Nauta, Paradoxaal leiderschap, 9) De voorganger moet daarnaast in staat zijn om - in het spanningsveld tussen gisteren en morgen, tussen verliezen en winnen, tussen Egypte en het beloofde land - de gemeente of parochie op koers te zetten en te houden naar het 'land van melk en honing.'

En daarmee maak ik de overgang naar de spirituele kwaliteiten van de voorganger. In de spanningsvelden (zoals hierboven genoemd) moet hij in staat zijn om voeling te houden met zijn eigen spirituele bronnen. Deze voeling moet het de voorganger mogelijk maken om de spirituele krachten aan te boren in individuele mensen, groepen en geloofsgemeenschappen. Het bloot leggen van deze spiritualiteit biedt richting aan het maken van moedige keuzes, die noodzakelijk zijn in het hedendaagse woestijnlandschap tussen de slavernij van gisteren en de vrijheid van morgen.

Het type leider dat nodig is voor het maken van dergelijke moedige keuzes wordt door Nauta het Mozaïsche leiderschap genoemd. Hij onderscheidt dit leiderschap van het Paulinische type. 'Mozes' charisma is profetisch, gecentreerd op de introductie van de wet, terwijl Paulus' charisma mystiek van aard is, gericht op de viering van de bevrijding van mensen van de wet tot de liefde. ... Mozaïsche leiders vertegenwoordigen exclusieve waarden. Deze waarden binden degenen die naar afstamming en geboorte bijeenhoren samen. ... Paulinisch leiderschap representeert inclusieve waarden - tolerantie, solidariteit. Paulus als apostel belichaamt deze inclusieve waarden door het verkondigen van het evangelie als goddelijke liefde en verzoening aan de heidenen.' (45) Nauta is van oordeel, dat in het huidige tijdsgewricht eerder behoefte is aan inclusieve dan aan exclusieve leiders: 'Meer dan aan een markering van de moraal, lijken zulke leiders vooral te voldoen aan het verlangen naar een fundering van de persoonlijk identiteit. ... In een multiculturele, pluriforme maar ook individualistische samenleving zullen religieuze leiders vooral van betekenis zijn wanneer zij opereren vanuit een meer inclusief perspectief, met een mystieke inslag.' (46)

Ik zou, in onderscheid met Nauta, de reikwijdte van het Paulinische en het Mozaïsche leiderschap nader willen preciseren. Want in mijn optiek zijn beide typen noodzakelijk: het Mozaïsche, profetische type vooral gericht op de mensen die ik eerder heb aangeduid als de reguliere kerkgangers en noeste vrijwilligers; het Paulinische, inclusieve type voornamelijk gericht op de mensen die gekenschetst kunnen worden als de zinzoekers en de kwetsbaren in onze samenleving. Dat betekent, dat de voorganger de kunst moet verstaan om te schakelen tussen beide typen van leiderschap, afhankelijk van de feitelijke gesprekspartners van het moment. Als alternatief zou, binnen een pastoraal team, ervoor gekozen dienen te worden om beide leiderschapstypen vertegenwoordigd te hebben.

Op weg durven gaan

Zowel Mozes als Paulus hebben het waagstuk aangedurfd om op weg te gaan. In het verlengde hiervan wil ik nogmaals pleiten voor de kansen, die de go-structure kan bieden voor het zoeken naar spirituele kwaliteit in de krimpsituatie. Omdat verhoudingsgewijze steeds meer mensen zich buiten de structuren van de kerkelijke organisatie bevinden, ligt het voor de hand om hun evidente verlangen naar spirituele voeding en levensduiding te honoreren op de plekken waar zij feitelijk te vinden zijn. In dergelijke omstandigheden heeft het Paulinische, inclusieve leiderschap de voorkeur boven het Mozaïsche. Wanneer de (missionaire) presentie van de kerk wordt georganiseerd als een go-structure, dat wil zeggen buiten of weg vanuit het centrum van de gebruikelijke parochiestructuur, dan lijkt dit goed aan te sluiten bij de eerder gesignaleerde verbondenheid in fragmenten, bij de ontwikkeling van kleine geloofsgroepen en bij de meer vloeibare vormen van kerk-zijn.

Het primaire doel van het werken volgens de go-structure is niet om mensen te verleiden zich uiteindelijk te voegen in een come-structure. Voorop staat, dat zichtbaar wordt hoe de evangelische boodschap een inspiratiebron kan zijn voor mensen in het huidige tijdsgewricht. Als mensen geïnspireerd en geraakt worden, kunnen ze tot geloof komen, maar uiteindelijk moet er ruimte zijn zodat zij daarin hun vrije keuze kunnen maken. Wanneer voor deze werkwijze wordt gekozen, dan vraagt dit - niet alleen van de religieuze leiders, maar ook van de religieuze gemeenschappen - dat zij eerder vertrekken vanuit een poging te begrijpen dan bij de wens om te worden verstaan. Mij lijkt, dat er in een aantal gevallen met name door reguliere kerkgangers en ijverige vrijwilligers op dit punt nog wel een slag te maken valt. En ook, dat zij daarbij de nodige ondersteuning krijgen en richting worden gewezen door de voorganger, die zijn profetische, Mozaïsche rol goed beheerst. 

Als ik zelf deze Mozaïsche rol wil vervullen, dan moet ik - op dit punt aangekomen - nog stil staan bij de vraag, of er vanuit een theologisch c.q gelovig standpunt zin en betekenis te geven is aan de kwantitatieve vermindering van het aantal kerkmensen. Wat betekent het voor regelmatige kerkgangers en nijvere vrijwilligers om te zien, dat het zwaartepunt van het hedendaagse zoeken naar inspiratie buiten de vertrouwde kerkelijke structuur ligt? De solide verbondenheid van de 'harde kern' met de parochiële organisatie staat in schril contrast met de fragmentarische verbondenheid van vele anderen. Deze constatering betekent in ieder geval, dat de overgebleven kleine groep van parochianen zich moet zien te verhouden met de gewijzigde omstandigheden. Dit impliceert onder meer, dat de 'te grote jas' (in termen van gebouwen, aantal vieringen en andere mogelijke activiteiten) verwisseld moet worden voor een meer passend model. En verder, dat het inzicht moet groeien dat verbondenheid in geloof op vele en zeer gevarieerde manieren tot uitdrukking kan komen: dus ook buiten de gekende kerkstructuur. Het betekent - opnieuw - dat het leren los laten van wat ooit vertrouwd was misschien wel de belangrijkste ontwikkelingstaak is, en ook de belangrijkste geloofsbeweging, die in de komende tijd gemaakt moet worden. Tijd nemen om te treuren hoort daarbij. Misschien kan daarbij ook het inzicht helpen, dat de waarde van de evangelische boodschap niet afhankelijk is van de ondersteuning door grote aantallen. De intrinsieke waarde van het evangelie is juist, dat pas door het aanvaarden van de dood (de teleurstelling, de mislukking, de plaats in de marge) nieuw leven kan ontstaan. God sluit nooit een deur, of hij zet wel een raam open. Naar deze opening, deze nieuwe mogelijkheden, zullen we met elkaar op zoek moeten gaan.

Krachtbron

Vandaar, dat ik wil afsluiten met een pleidooi voor de noodzaak van het ontwikkelen en beter benutten van het geloofsgesprek. De dialoog over wat mensen beschouwen als een krachtbron in hun leven, over hun diepste overtuiging, over waar zij fundamenteel op vertrouwen, komt niet zomaar tot stand. Daar moet op structurele wijze ruimte voor gecreëerd worden. Wat mij betreft zou dat betekenen, dat bestaande werkgroepen in de parochies meer het karakter van geloofsgroepen moeten krijgen. Anders gezegd: hun veelal taakgerichte werkwijze zou versterkt kunnen worden, zou aan kwaliteit kunnen winnen, door de leden van de betreffende werkgroep met elkaar in gesprek te brengen over hun taak als vrijwilliger in het kader van hun geloofsopvatting. Binnen het tijdsbestek die de agenda biedt, dient er ruimte gemaakt te worden voor het geloofsgesprek. Dat lijkt een extra druk te leggen op de beperkte en voor actieve vrijwilligers vaak kostbare tijd. Het vraagt daarnaast ook om oefening en de wil om door te zetten. De winst van deze werkwijze is in de praktijk echter groter dan het ogenschijnlijke verlies aan tijd. R. Hornikx beschrijft in dit verband zijn ervaring: 'Ik stelde aan het einde van deze bijeenkomsten [met ruimte voor het geloofsgesprek - WH] vast, dat de onderwerpen die aan het begin van de vergadering werden besproken, hun uitwerking hadden op de rest van de vergadering.' (Het geloofsgesprek, 2003, 18)

Mijn ervaring is, dat vergaderingen van allerlei werkgroepen vaak worden geopend met een bezinnende tekst door de voorzitter of door een van de werkgroepleden. Dat is een goed begin. Ik zou zelf meer erop willen inzetten om tien tot vijftien minuten tijd te nemen, zodat bijvoorbeeld de vraag gesteld kan worden waarom deze tekst is gekozen. De beantwoording van die vraag en de reacties die dat oplevert, helpen de deelnemers om iets onder woorden te brengen van wat hen bezielt. Die bezieling zouden we meer met elkaar moeten communiceren. Want 'de parochie is nog verder verschoven naar de rand van de samenleving. En het geloofsgesprek wint aan belang en is een onmisbare voorwaarde voor mensen om te leren geloven en om over hun geloof te vertellen aan anderen.' (Het geloofsgesprek, 33) Het is misschien wat hoog gegrepen (maar als suggestie wil ik het niet onvermeld laten), wanneer een werkoverleg niet alleen wordt begonnen met een kort geloofsgesprek, maar ook wordt afgesloten met de vraag wat het werkoverleg heeft opgeleverd voor de geloofsgroei van de deelnemers. In een breder verband kan deze geloofsgroei, deze toename van spirituele kwaliteit - niet alleen van de vaste kern van parochianen, maar ook van de mensen die een partiële binding met de geloofsgemeenschap zoeken - een uitwerking krijgen die verder reikt dan enkel de betreffende werkgroep. Er kan zelfs een aanzet in gezien worden, waardoor Spiritualiteit als motor tot vernieuwing (R. Hornikx, 2002) bijdraagt aan een opflakkerend en om zich heen grijpend elan in parochies en gemeenten.

De metafoor van het mosterdzaadje

De vergelijking van het mosterdzaadje komt bij de evangelisten Matteüs en Lucas in verschillende versies voor. In Mt 17,14-20 verwijt Jezus zijn leerlingen, dat zij de genezing van een epilepticus niet konden bewerkstelligen door hun gebrek aan geloof. Op hun beurt vragen de leerlingen in Lc 17,1-6 aan Jezus om hun vertrouwen te versterken vanwege diens radicale appel om de berouwvolle zondaar steeds weer te vergeven - indien nodig zeven keer per dag. Bij Matteüs is het Jezus en bij Lucas zijn het de leerlingen zelf, die hun vertrouwen als ontoereikend aanmerken. Jezus gebruikt in beide gevallen de metafoor van het mosterdzaadje als aanduiding van het geloof c.q het vertrouwen, dat nodig is om het onmogelijke mogelijk te maken: een berg van hier naar daar te verplaatsen (Mt) of een moerbeiboom naar zee te verplanten (Lc).

Het onmogelijke mogelijk maken: dat ligt evident niet binnen het menselijke bereik. En toch houdt Jezus het schijnbaar onmogelijke als een optie open. Het onmogelijke als toch-mogelijk (zie ook: Borgman Metamorfosen, 114-120) verschijnt ons als een perspectief, omdat wijzelf het - in zijn totaliteit - kunnen noch hoeven te realiseren. De finale verwezenlijking van dit perspectief staat immers in het teken van de uiteindelijke voltooiing door God. Maar door dit perspectief wordt tegelijk op ons, mensen, een appel gedaan. Het is onze opdracht om dit vooruitzicht - van het schijnbaar onmogelijke als optie - mede hoog te houden en vorm te geven. Vanuit dit kader is het zoeken naar kansen voor geloof en kerk - gegeven het krimpscenario - een opgave, die soms bijna onmogelijk lijkt, maar tegelijk een verplichtend karakter heeft vanuit het perspectief van de toekomstige voltooiing door God. Het opgave-karakter van dit appel vindt zijn keerzijde in het gave-karakter, dat spiritueel wordt gevoed door de metafoor van het mosterdzaadje als verbeelding van geloof.

Mijn weblog ben ik een jaar geleden begonnen met te schrijven: 'Het perspectief van het krimpscenario als kans zie ik dus al een tijdje voor me, maar hoe dat geconcretiseerd kan worden is nog niet zo duidelijk. ... Het begint dus klein. Met een idee. Als een mosterdzaadje. En dat kan uitgroeien tot ... Ja, dat gaan we dus zien.' Dat kleine begin van toen is wat mij betreft uitgegroeid tot de stevige overtuiging, dat we in de huidige krimpsituatie ten aanzien van de kerk - overigens veel minder ten aanzien van het geloof van mensen - niet bang moeten zijn om ongebaande wegen te gaan. Bij het zoeken naar nieuwe richtingen mogen we een spirituele krachtbron vinden in de metafoor van het mosterdzaadje.

donderdag 21 maart 2013

Oogsten - conclusies en vragen

Aan de indruk, dat er nogal wat onderzoeken worden gedaan om de visie van de opdrachtgever te ondersteunen, kan ik mij niet onttrekken. Het onderzoek dat PVV-leider Wilders in 2012 liet doen om aan te tonen, dat terugkeer naar de gulden financieel gunstiger zou zijn voor de Nederlandse economie, is in mijn waarneming een sprekend voorbeeld daarvan. Met deze constatering geef ik ook de betrekkelijkheid aan van mijn eigen studieproject in deze drie maanden van sabbatverlof. Ik heb gezocht naar bevestiging van mijn vermoedens omtrent de kansen, die aanwezig zijn in het krimpscenario met betrekking tot geloof en kerk. Van een zekere vooringenomenheid kan ik mijzelf dus niet helemaal vrijpleiten. Anderzijds zijn er ook onderzoeken beschikbaar, die - uitgaande van bepaalde veronderstellingen - hebben geleid tot mooie en zelfs briljante uitkomsten. Het formuleren van de wet van de zwaartekracht door Isaac Newton in 1687 heeft uiteindelijk geleid tot resultaten, die destijds nog niet in zicht waren, maar vandaag binnen de mogelijkheden liggen (denk aan de lanceren van satellieten, die onder meer navigatie mogelijk maken op basis van het GPS-systeem). De vergelijking met Newton kan ik in de verste verte niet doorstaan, maar ik ga er wel van uit, dat met het stellen van vragen of het formuleren van vermoedens een andere, nieuwe zienswijze ontwikkeld kan worden - een zienswijze die meer mogelijkheden schept om de menselijke realiteit in overeenstemming te brengen met wat wenselijk of aantrekkelijk is.

De startvraag van mijn onderzoek ging uit van het vermoeden, dat de kwantitatieve krimp van geloof en kerk zou kunnen leiden tot een kwalitatieve groei in de bezieling van mensen en in het vormen van bezielde (kerkelijke) verbindingen. Uitgesplitst naar drie subvragen (geloof en kerk in de marge, kerk in beweging, verbondenheid in fragmenten) tekenen zich in de interviews en in de bestudeerde literatuur een aantal contouren af, die het trekken van enkele conclusies rechtvaardigen, maar daarnaast ook een aantal vragen opleveren voor verdere uitwerking.

Onverwachte ruimte

In de ordening met betrekking tot geloof en kerk in de marge heb ik aangegeven, dat de theologische plaatsbepaling van kerk in de zijlijn van de hedendaagse cultuur moet gezien worden in het kader van het paradoxale geloof in de vernedering van het kruis als een onverwachte ruimte voor nieuwe kansen. En verder, dat deze positie eerder met het profetische spreken van de bijbel dan met het dogmatische spreken van het kerkelijke leergezag verbonden lijkt. In verschillende bewoordingen wordt ook in een aantal vraaggesprekken dit profetische spreken geprefereerd boven het dogmatische spreken. Deze voorkeur voor het profetische, visionaire, toekomstgeoriënteerde, hoopvolle spreken geeft mij aanleiding om te concluderen, dat hierin betere kansen liggen om het krimpscenario te benaderen dan in het leerstellige, gesloten, soms angstige, en vaak naar het verleden gekeerde spreken vanuit kerk en geloof. Daarmee wil ik niet het waardevolle ontkennen van wat ons wordt aangereikt vanuit de traditie, maar wel wijzen op de beperkingen van een angstvallig vasthouden aan waarden of visies, die voor de situatie van vandaag niet langer adequaat lijken.

In dit kader is het aangewezen om nogmaals te benadrukken, dat er bij de meeste geïnterviewden een duidelijke behoefte aanwezig is om ruimte te hebben voor een vrije, eigen en eigentijdse toepassing van de evangelische boodschap. Deze vrije opstelling maakt het mogelijk om te zoeken naar een vormgeving van geloof en kerk, die past bij de hedendaagse behoefte aan spiritualiteit en levensduiding. Juist de onafhankelijke positie biedt mooie kansen om in de samenleving van vandaag een uitgespaarde plek te bieden, waar mensen tot rust en bezinning kunnen komen, en waar andere waarden worden hoog gehouden dan die welke in de contemporaine cultuur om voorrang strijden. Het lijkt dus van belang om deze vrije en onafhankelijke opstelling te zien als een belangrijke voorwaarde om kerk en geloof gestalte te kunnen geven in de huidige omstandigheden.

Andere voorwaarden uit het verzamelde materiaal wijzen nog op het belang van de bereidheid om soms moeilijke, maar wel radicale keuzes te durven maken; op de wezenlijk keuze voor de dialoog als communicatieprincipe; en op het willen focussen op inspiratie, meer dan op organisatie. Het meest opvallende echter uit de gegevens is naar mijn opvatting, dat de marginale positie van geloof en kerk bij de geïnterviewden geen aanleiding geeft tot doemdenken of notoir pessimisme. Ik heb geschreven: 'Misschien is het uitstralen van deze positieve, optimistische houding wel een grotere bijdrage aan de wervingskracht van geloof en kerk dan het zorgelijke klagen over kerkbanken die alsmaar leger raken.' En ik voeg daar nu aan toe, dat de hoopvolle instelling van christenen een betere weerspiegeling is van het goede nieuws (= evangelie) dan het benadrukken van de verontrustende aspecten van de krimp. Deze hoop is een uiting van het vertrouwen, dat wordt uitgedrukt in Psalm 127,1: 'Als de Heer het huis niet bouwt, is het zinloos dat de bouwlieden werken.'

Tot slot van deze paragraaf nog een tweetal vragen. Allereerst kwam tijdens het bestuderen van het verzamelde materiaal de vraag bij mij naar boven, of het mogelijk is om vanuit een theologische c.q. gelovige invalshoek betekenis te geven aan de kwantitatieve vermindering van het aantal kerkmensen. Zou de God van Jezus van Nazaret ons iets willen duidelijk maken met de leegloop van de kerken? De tweede vraag betreft de tegelijk kwetsbare en krachtige positie, zoals die zich in de vraaggesprekken en de literatuur aftekent, van de enthousiaste, inspirerende voortrekker binnen de bezielde verbanden. Hoe kan deze paradoxale positie vruchtbaar worden gemaakt voor mensen die zoeken naar bezieling en levensduiding? Een bescheiden poging tot beantwoording van deze vragen wil ik binnenkort wagen in het blog over perspectieven en suggesties.

Principiële dynamiek

De poging om de gegevens inzake kerk in beweging te ordenen ben ik begonnen met het zoeken naar een theologische fundering van de principiële dynamiek, die geloof en kerk kenmerken. Ik denk deze fundering gevonden te hebben in Borgmans invalshoek, dat God zich niet openbaart als het begin van alles, maar als ervaring - van wat de mens overstijgt - die zich voordoet in het verloop van de geschiedenis; de volledige onthulling van deze openbaring kan pas plaats vinden aan het einde van de geschiedenis. Als gevolg daarvan staat de christelijke religie in beginsel radicaal geopend naar wat komt. Dit betekent, dat de bestaande vormen, waarin de kerk zich aan ons voordoet, altijd opnieuw gezien moet worden vanuit de optiek van wat zich voordoet of zal voordoen. Het geloof van mensen wordt weliswaar ondersteund door bepaalde organisatievormen en geformaliseerde rituelen, maar het zit daar niet in opgesloten. Christelijk geloof en kerk zijn daarom intrinsiek onderhevig aan een toekomstgerichte dynamiek. Dit is geen pleidooi om alles uit het verleden achteloos naast ons neer te leggen, maar vooral om niet verkrampt vast te houden aan wat ons werd aangereikt vanuit datzelfde verleden. De dynamiek van geloof en kerk ligt niet in voorbije tijden, maar in wat toekomstige kansen oplevert - en in hoe we daar vandaag mee omgaan.

In de vraaggesprekken komt beweging en dynamiek onder meer naar voren als een proces van los laten. Het los komen van wat vertrouwd is, van gangbaar geworden patronen, gaat in de meeste gevallen gepaard met een schrijnende ervaring van verlies. Aan deze pijnlijke ervaring mag niet lichtvaardig voorbij gegaan worden. Het is zaak om hiervoor in de veranderingsprocessen zorgvuldig ruimte te scheppen. Anderzijds bieden de processen van dynamische ontwikkelingen in kerk en geloof ook kansen voor het vinden van nieuwe inspiratie, voor het toewerken naar een meer flexibele, aan de omstandigheden aangepaste organisatie en - tenslotte - voor een toekomstgeoriënteerd inzetten van je energie. In het verlengde hiervan kan nog gewezen worden op de invalshoek van het in-beweging-zijn als navolging van Jezus van Nazaret. Deze navolging houdt ook in, dat Jezus' volgelingen zich durven inlaten met de onzekerheid van het menselijke bestaan, zoals uitgedrukt in Mc 8,20: 'De vossen hebben een hol, maar de Mensenzoon kan nergens het hoofd neerleggen.' Ook zullen die volgelingen zich moeten verstaan met de vernedering en de hoon die deze keuze kan meebrengen (vgl. Mt 5,10-11). Maar uiteindelijk mogen zij ook vertrouwen op de barmhartige en genadige bescherming, die God biedt aan al wat hem dierbaar is (vgl Mt 6,25-34: zoek eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan krijg je al het andere erbij). Navolging, beweging, dynamiek - eerder heb ik dit ook gekoppeld aan de pelgrimage - is derhalve een precair gebeuren, niet zonder risico's, dat alleen tot een goed einde gebracht kan worden in het fundamentele vertrouwen dat het God zelf is, die bij dat goede einde op ons wacht.

In enkele interviews wordt expliciet of impliciet verwezen naar beweging als werking van de Geest. De Geest  (taalkundig mannelijk, maar als verschijning onzijdig) is in bijbelse verhalen de Aanwezige bij het nieuwe begin. Hij wordt geassocieerd met lucht, wind, levensadem, en met de duif. In die laatste betekenis wordt de Geest ook gezien als symbool van vrede, of misschien mag je zeggen, van te-vreden-zijn, van je op je gemak voelen, van thuis zijn bij jezelf, bij de ander, bij God. De Geest is ongrijpbaar als de wind, maar zichtbaar in het enthousiasme van mensen (vgl Hand. 2,1-11). Hij is daarom ook het inspirerende principe, degene die mogelijkheden opent voor het nieuwe en voor onvermoede, andere vormen van leven en samenleven. De inspiratie van de Spiritus is dus een moeilijk te traceren, maar onmisbaar gegeven waar sprake is van dynamiek en nieuwe beweging in het kader van geloof en kerk. Het advies van Paulus om alles te keuren en het goede te behouden (1 Tes. 5,21) versta ik in dit verband als het voortzetten van wat goed is voor het geloof, de inspiratie en het toekomstgeoriënteerde handelen van mensen, die zoeken naar bezielde verbanden.

Ook deze paragraaf sluit ik af met een tweetal vragen. Om te beginnen is er de vraag naar de dynamiek van de go-structure, te onderscheiden van de come-structure. David L. Finell (link opent download van pdf-bestand) omschrijft deze verschillen in kerkstructuur als de uiteinden van een continuüm, waarbinnen allerlei variaties mogelijk zijn. Een kerk gevormd als come-structure probeert mensen te bereiken door zich aantrekkelijk te presenteren en hen bijeen te brengen op een centrale locatie. Een kerk die zich oriënteert op de go-structure probeert - in plaats van mensen te verzamelen in een kerkgebouw - hen te bereiken in de huizen en gemeenschappen waar ze wonen en werken. Mijn globale indruk is, dat in veel parochies en gemeenten feitelijk wordt gekozen voor de come-structure. 'Het denken over de kerk wordt nog volop beheerst door een heiligverklaring van de parochie zoals wij die kennen.' (De Groot, Levend lichaam, 279) Vraag is echter, of de go-structure niet betere kansen oplevert voor de hedendaagse behoefte van mensen aan spirituele voeding en levensnabije zingeving. Met de keuze voor de go-structure als een wijze van missionaire presentie wordt van de 'doorsnee' parochies en gemeenten echter wel een geheel andere zienswijze gevraagd. Dit proces van anders leren kijken is vergelijkbaar met wat in de bijbel 'bekering' wordt genoemd. De tweede vraag betreft de spanning tussen solide en fluïde vormen van kerk-zijn. Ik ga ervan uit, dat beide vormen een legitieme bestaansgrond hebben; geen van beide kan aanspraak maken op exclusiviteit. Anders gezegd: zonder inspiratie komt geen organisatie tot stand, maar zonder organisatie vervliegt de inspiratie al gauw tot een ongrijpbaar gebeuren. De vraag is echter hoe de spanningsverhouding tussen soliditeit en fluïditeit vruchtbaar gemaakt kan worden ten behoeve van de voortgang van geloof en kerk. Op de hierboven geformuleerde twee vragen wil ik nader ingaan in het laatste blog van dit studieverlof over perspectieven en suggesties.

Fundamentele behoefte

Ook bij de laatste van de drie ordeningen - die met betrekking tot verbondenheid in fragmenten - heb ik geprobeerd een theologisch fundament te vinden voor de feitelijk vaak partiële, maar toch ook fundamentele behoefte van mensen aan verbondenheid. Opnieuw is het Borgman die mij op weg helpt. Hij wijst erop, dat wat mensen zijn en wat zij hebben, in oorsprong te danken hebben aan anderen. In het kort: het leven van mensen wordt hen vrij geschonken. Vanuit de christelijke traditie word dit geschenk gerelateerd aan de goddelijke genade. Deze gave impliceert echter ook een opgave: het samenleven van mensen heeft ook een verplichtend en moreel karakter. De gave gaat echter wel vooraf aan de opgave of - in theologische termen - de genade is primair aan de ethiek, maar leidt daar ook wezensnoodzakelijk naartoe. Het menselijke samenleven appelleert dus aan een onderlinge solidariteit als morele categorie. 'Partieel, gebroken, tekortschietend en steeds weer vragend om verdere voortgang en correctie' (Metamorfosen, 126) moet deze solidariteit voortdurend worden vormgegeven in particuliere relaties en organisatorische verbanden. Precies vanwege de gebroken en fragmentarische wijze waarop deze lotsverbondenheid tot uiting komt, bevat zij ook uitgelezen kansen om in dit streven naar solidariteit te zoeken naar het geloof van mensen. Waar de verbondenheid tussen mensen zich dus op fragmentarische wijze laat kennen, daar is ook de mogelijkheid aanwezig om kiemen van geloof te ontdekken en te cultiveren.

Hierboven heb ik gewezen op het verplichtende karakter van de menselijke verbondenheid, ook als die solidaire onderlinge verhouding tot uiting komt in fragmenten. De partiële of tijdelijke solidariteit komt bijvoorbeeld in zicht op het moment, waarop iemand een digitale petitie tekent voor meer rechtsgelijkheid van homoseksuele mensen in Rusland. De appellerende aard van de intermenselijke verhoudingen is echter een gevolg van de genadegave, die het leven van mensen initieert en draagt. Dat wij mensen ons leven (en ook ons samenleven!) primair ontvangen en dat daarop het morele karakter van de lotsverbondenheid van mensen is gebaseerd, opent de mogelijkheid om in deze vervlochtenheid van gave en opgave te zoeken naar geloofskiemen, die een krachtbron kunnen vormen voor inspiratie en bezielde verbanden. Waar de verbondenheid tussen mensen - zij het ook fragmentarisch - op geloofwaardige, authentieke wijze gestalte krijgt, daar zal de vluchtigheid van de ontmoeting een tegenwicht vinden in de appellerende, niet-vrijblijvende hoedanigheid van het menselijke samenzijn.

Over de rol van de pastor in dit precaire, maar kansrijke proces van zoeken naar verbondenheid heb ik in het voorgaande blog al een aantal auteurs aan het woord gelaten. Ook enkele gesprekspartners in de interviews hebben daarover behartenswaardige woorden gesproken. Ik zal daar verder op ingaan in het komende blog over perspectieven en suggesties. Hier wil ik mij nog concentreren op de vraag, welke 'taalbeweging' de pastor zou moeten maken om de religieuze dimensie van de realiteit te verwoorden in de beleving van hedendaagse mensen. Deze beweging lijkt mij nodig om momenten van verbondenheid tot stand te brengen vanuit de actuele behoefte aan zingeving en spirituele voeding. De overgang van 'eerste taal' naar 'tweede taal', van beschrijvende naar evocatieve taal, van feiten- naar teken-taal kan deze dynamische beweging verduidelijken. Het schema, dat ik zelf hanteer bij het opstellen van mijn overwegingen, vertrekt steeds vanuit een herkenbaar voorbeeld of vanuit de feitelijke actualiteit; van daaruit en in samenhang daarmee maak ik de overgang naar de uitleg van de Schriftwoorden; tenslotte geeft deze uitleg weer aanleiding om de toehoorders een richting, een perspectief of enkele suggesties mee te geven voor het leven van alledag. Het schema laat zich formuleren als: praktijk-Schrift-praktijk, of ook: eerste-tweede-eerste taal. Begin- en eindpunt worden dus gevormd door de feitelijke levenspraktijk van mensen (= eerste taal). Maar deze praktijk wordt wel ingekleurd, van betekenis voorzien, in een ander kader gezet (= tweede taal) vanuit het Schriftwoord, waarin we Gods betrokkenheid bij mens en wereld willen herkennen. Dit schema kan overigens ook gehanteerd worden in het individuele pastorale gesprek of in het geloofsgesprek, dat in groepsbijeenkomsten wordt gevoerd. In deze 'taalbeweging' probeer ik mensen mee te nemen en te appelleren aan de gezamenlijk te ontwikkelen levensoriëntatie. In deze gezamenlijkheid hoop ik de onderlinge verbondenheid tot stand te brengen of te bevorderen. Ook al wordt de verkondiging veelal ervaren als een monoloog, wanneer toehoorders via de tweede taal in het hart worden geraakt, wanneer zij dus het gehoorde kunnen herkennen en beamen, dan is er in dit spreken een dialogale intentie aanwezig. Zo ontstaat er - ook in het 'eenrichtingsverkeer' van de verkondiging - iets van gezamenlijkheid en wederzijdse verbondenheid.

Ik sluit dit blog af met een citaat, waarin zowel het gave- als het opgavekarakter van het menselijk bestaan op markante wijze onder woorden wordt gebracht: 'Liefde bestaat wel, in allerlei vormen, maar ze is niet zo vanzelfsprekend als ons wordt voorgespiegeld in de romantische literatuur. 't Is hard labeur, afzien [opgave - WH]. Onze ideeën over liefde en gevoelens zijn trouwens net zozeer aan mode onderhevig als kleren en automodellen. Neem nu de nadruk die tegenwoordig wordt gelegd op zelfontplooiing. Jezelf ten dienste stellen van anderen is er niet meer bij, je moet aan jezelf werken, eerst van jezelf houden voor je van een ander kunt houden... Flagrante onzin, toch. Je kunt volgens mij geen eigenliefde hebben zonder dat een ander je eerst bemind heeft [gave - WH].' (God en vitriool. Interviews met Connie Palmen. Met een voorwoord van Adriaan van Dis, 2005, 49)

dinsdag 19 maart 2013

Ordenen - verbondenheid in fragmenten

Niet alleen vanuit het perspectief van de kerken, maar ook op vele maatschappelijke terreinen zijn de traditionele sociale bindingen tussen mensen onderhevig aan sterke veranderingen: 'levenslange, duurzame betrokkenheid bij een sociaal verband komt minder vaak voor, partiële betrokkenheid wordt regel. ... Voor het kortstondige en zelfs vluchtige karakter van verbindingen en ontmoetingen is ook een nieuwe, positieve waardering ontstaan.' (H. de Roest, Een huis voor de ziel, 154) Die waardering, in sommige opzichten ook binnen de kerken, heeft te maken met de mogelijkheid tot het maken van eigen keuzes. Want, aldus De Roest: 'De behoeften van mensen zijn immers zeer gevarieerd.' (155)

Ook vanuit andere invalshoeken wordt deze waarneming bevestigd: 'In Nederland drukt dit "geloven buiten verband" (believing without belonging) zich uit in het opmerkelijke gegeven dat een niet onaanzienlijk deel van de bevolking zich niet beschouwt als lid van een kerkgemeenschap, maar wel als gelovig. ... Zoals waarschijnlijk op de meeste terreinen van het leven, gedragen zij [mensen] zich ook in religiosis primair als consumenten en gebruikers.' (E. Borgman, Metamorfosen, 36) Minstens zo belangrijk als deze vaststelling is de theologische fundering, die Borgman hiervoor aandraagt: 'De christelijke traditie heeft ... een visie op wat de samenleving feitelijk bij elkaar houdt, en op het verplichtende karakter van deze werkelijkheid. ... Wij mensen danken wat wij zijn en wat wij hebben aan anderen, aan wat ons vrij geschonken is. Dit impliceert de verantwoordelijkheid bij te dragen aan het welzijn van anderen.' (117) Deze onderlinge solidariteit als morele categorie en als verplichtende vorm van verbondenheid is echter geen op voorhand gegeven werkelijkheid. 'Partieel, gebroken, tekortschietend en steeds weer vragend om verdere voortgang en correctie kan deze solidariteit geïnstitutionaliseerd en gecultiveerd worden.' (126) Daarmee is gezegd, dat de lotsverbondenheid als een verschijningsvorm van ultieme solidariteit vaak op een gebroken, fragmentarische wijze tot uiting komt. Maar precies daarom bevat deze lotsverbondenheid - omdat zij 'steeds weer [vraagt] om verdere voortgang en correctie' - een intrinsieke kans om in dat streven naar verbondenheid te zoeken naar het geloof van mensen.

De feitelijke praxis

Na deze theologische overwegingen is het zaak om in de feitelijke praxis te ontdekken, of de verbondenheid in fragmenten inderdaad kansen biedt om het geloof van mensen bloot te leggen en eventueel te versterken.

In de ontmoeting met Aarnoud van der Deijl komt dit zoeken naar verbondenheid  - als een uitingsvorm van geloof - het meest helder tot uitdrukking in het erkennen van de mondigheid van mensen. Deze erkenning ligt in het verlengde van het respecteren van de principiële keuzevrijheid, die - in mijn visie - zijn grond vindt in de morele verantwoordelijkheid van iedere individuele mens. Aarnoud benadrukt, 'dat het van groot belang is om mensen aan te spreken op hun mondigheid. ... Het zit hem ... in de manier waarop je kerk bent met elkaar. Zo volgen we nogal eens de ingesleten gewoonte om voor het kerkelijke vrijwilligersbestand mensen te zoeken bij bepaalde taken. Maar het zou heel verfrissend zijn om dit om te keren: taken zoeken bij mensen.' (Zie ook het gesprek met Harry van Waveren) Daarmee worden mensen aangesproken op hun talenten en kwaliteiten, en dus ook op hun mogelijkheden om een stuk verantwoordelijkheid te nemen voor het gemeenschappelijke belang. En ook al is dit wellicht een verantwoordelijkheid 'in deeltijd', het is wel een uitdrukking van waar mensen voor willen staan of - anders gezegd - van waar ze in geloven.

Binnen de Brongroep bestaat de onderlinge verbondenheid in het kader van deze groep. Andere vormen van verbondenheid (shoppen met vriendinnen, een avondje in de kroeg, sporten) komen weer tot stand met andere mensen. Mijn vermoeden over de verbondenheid in fragmenten wordt daarmee bevestigd. Ook in die zin, dat de verbondenheid in deze groep belangrijk is voor de momenten en de duur van de contacten met deze mensen. De verbondenheid in fragmenten hoeft dus niet als negatief te worden bestempeld, maar kan juist als een grote innerlijke kracht werken bij de gratie van het moment - een kracht die overigens wel wordt meegenomen voor latere levensmomenten.

Mijn hypothese dat de verbondenheid tussen mensen zich voornamelijk in fragmenten manifesteert, wordt door Harry van Waveren volmondig onderschreven. 'Een leuk voorbeeld,' vertelt hij, 'is het verhaal van een van onze predikanten, Eeuwout van der Linden. In het kader van het proces op weg naar 2020 zou ieder van de predikanten een interview houden met een gemeentelid. Eeuwout koos daarvoor een deelnemer aan de pelgrimsreis naar Taizé uit, afgelopen zomer. Tijdens het gesprek schoven er steeds meer pelgrims aan, waardoor het uiteindelijk een groepsinterview werd. Op dat moment werd een hele sterke verbondenheid ervaren.' Zulke momenten van verbondenheid hebben mensen bij tijd en wijle nodig. 'Misschien wel vooral de jongere generatie,' meent Harry, 'is op zoek naar zulke momenten, naar inspirerende hoogtepunten. Dat is een ander manier van inspiratie zoeken dan in de reguliere kerkdiensten. En dat vraagt van predikanten en pastores een bijzondere aandacht. Het vraagt ook een vorm van religieus en spiritueel leiderschap, die is afgestemd op wat afwijkt van het reguliere. Jonge mensen leven misschien meer "van hoogtepunt naar hoogtepunt".'


Netwerksamenleving

Het thema van 'verbondenheid in fragmenten' is voor Ad van Loveren goed herkenbaar: 'We bevinden ons in een netwerksamenleving. De mate waarin mensen - nu eens met deze, dan met gene - onderlinge gemeenschap ervaren, verschilt van situatie tot situatie. De gradaties in gemeenschap zijn er al, je zult ze wel moeten constateren en benoemen.' Vanwege deze gefragmentariseerde verbondenheid zet Ad heel expliciet in op de dialoog als het structuurprincipe van de parochie: 'In Terneuzen kom ik bijeen met een groep van tien mensen, die elkaar in zekere zin slechts oppervlakkig kennen. Maar door het creëren van een open sfeer komen de deelnemers erachter wat de ander nou werkelijk beweegt. Dat is voor alle groepsleden - en voor mij - een hartverwarmende ervaring. De inspiratie die mensen tijdens zulke gesprekken vinden, overstijgt de menselijke gebrokenheid. Het is de taak van de pastor om zulke situaties te creëren en voorwaarden te scheppen, waardoor mensen tot elkaar kunnen komen, en waarin het je toevalt dat je tot geloven kunt komen.'

In het gesprek met Leuny de Kam wordt de verbondenheid in fragmenten zichtbaar wanneer ze wijst op het gegeven, dat jongere kinderen soms eerder met oma en opa naar de kerk komen dan met hun ouders. Maar ook herkenbaar wanneer de ouders zelf - zoals wel gebeurde na een kinderkerstviering - aan Leuny vragen; 'Doe je dit eigenlijk vaker?' Door de laagdrempelige liturgie voelen ook de ouders zich aangesproken. Het geeft aan dat ze zoekende zijn. En wanneer je als voorganger deze basale vorm van liturgie aanbiedt, dan geef je mensen ook de ruimte om fragmentarisch, maar voor dat moment zich toch verbonden te voelen. 'Dat gevoel van verbondenheid is voor mij ook een belangrijke reden,' benadrukt Leuny, 'om in een kleine gemeente veel aandacht te besteden aan pastoraat. Het persoonlijke contact met mensen is een essentiële manier om te laten zien, dat het geraakt willen worden tot de essentie van het evangelie behoort.'

Abt Bernardus herkent mijn veronderstelling van partiële verbondenheid in de mate waarin bezoekers gebruik maken van het gastenverblijf. Hij vertelt: 'Sommige gasten keren met regelmaat terug, anderen (het grootste deel) niet. In die zin is hun verbondenheid fragmentarisch. We nemen dat ook waar bij het kerkbezoek. Steeds meer mensen bezoeken onze kerk bij gelegenheid van de jaarlijkse misintentie voor hun dierbare overledenen of wanneer er bijvoorbeeld een gouden bruiloft te vieren is. Je zou dus kunnen spreken van bezoekers per evenement. Voor de voorganger maakt het dat er niet eenvoudiger op. Want op wie richt hij zich in zijn verkondiging: de broeders, de vaste kerkgangers of de passanten?' Uit dat oogpunt gezien, biedt de fragmentarische verbondenheid niet alleen mooie kansen, maar ook lastige vragen. Want het maatwerk dat mensen vragen, kan in een zekere spanning staan met de liturgische traditie waar je als representant van de kerk niet zomaar overheen wilt stappen.


Vluchtig

Ook in de Jonagemeenschap is de onderlinge verbondenheid, die weliswaar haar kracht vindt in de onderlinge vriendschappen, van een vluchtige en breekbare aard. Thomas Holvoet: 'We kennen elkaar, we weten van elkaars lief en leed. Maar je moet wel investeren in vriendschappen en in verbondenheid. Het gaat niet vanzelf. Binnen de gemeenschap proberen we die verbindingen te stimuleren, maar de investeringen moeten tenslotte komen van de mensen zelf. Binnen de gemeenschap zijn enkele ankerfiguren, die duurzaam investeren in de onderlinge verbondenheid. Maar de grote groep, zo merk ik, is toch enigszins volatiel.' Het stimuleren van verbondenheid is wezenlijk voor iedere christelijke gemeenschap, maar tegelijk hoort het ook bij de huidige tijdgeest, dat die verbondenheid soms maar van een beperkte duur is.

Als ik - bij mijn bezoek aan de Regenboogkerk - Arnold De Vijlder vraag naar zijn mening over op de wijze waarop mensen zoeken naar verbondenheid, brengt hij het gesprek op het Machariusproject, dat hem erg aan het hart gaat. 'De spirituele verbondenheid met anderen,' meent Arnold, 'zoeken mensen eerder buiten dan binnen de kerk. Maar op cultureel en artistiek terrein hebben we als kerk nog wel een slag te winnen. Daar speelt het project rond zingeving in de Machariuskerk, een kwartier lopen vanaf de Regenboogkerk, op in. Het project is een uitnodiging aan kunstenaars om beelden en vormen te zoeken voor zin en zinvolheid en ook aan al wie op zoek is om dat zoeken met ons te vertalen in een warme, menselijke ruimte.' Het zoeken naar zin komt hier bij uitstek in beeld als een gebeuren, dat mensen met elkaar verbindt in min of meer toevallige ontmoetingen en in fragmentarische, partiële verbondenheid.

Deze tendens is ook herkenbaar in de Bredase Ekklesia. 'Sommige mensen komen als vaste bezoeker elke maand,' vertelt Franck Ploum, 'andere om de twee of drie maanden. Alles bij elkaar hebben we tussen de vijf- en zeshonderd belangstellenden.' Het is een aanwijzing voor de verbondenheid in fragmenten, die kenmerkend is voor de hedendaagse mens. 'Deze verbondenheid is,' benadrukt Wim Goijaarts, 'ook zichtbaar in de jaarlijkse Lieddag, waar mensen uit alle windstreken op af komen om zich te oefenen in nieuwe liturgische liederen.' Het is een weerspiegeling van de verbinding per evenement, die ook werd geconstateerd door abt Bernardus en Harry van Waveren.

Enkele schrijvers aan het woord

Refererend aan de de gelijkenis van de zaaier (Mc 4,1-20) merkt bisschop Bonny op: 'Zo gaat Jezus te werk. Hij trekt van dorp naar dorp, van mens naar mens. Vaak laat hij zich leiden door toevallige ontmoetingen of gesprekken. Hij is niet kieskeurig. Integendeel. Zijn eerste woord is telkens een woord van barmhartigheid en vrede. Hij doet een eerste stap en geeft mensen de vrijheid hem te volgen. Kan de Kerk het anders doen? Zij is geroepen om zoals Jezus breed te zaaien. Kieskeurigheid is het laatste wat de Kerk zou mogen kenmerken. Hoe zouden toehoorders anders ooit leerlingen kunnen worden?' (Een houtskoolvuur ..., 12) Het toevallige van Jezus' ontmoetingen en de vrije keuze die hij aan mensen laat, lijken goed te passen bij de min of meer willekeurige verbondenheid van hedendaagse mensen. Toch is er iets, dat hier bovenuit gaat, want Jezus is - getuige zijn eigen betrokkenheid op God en op mensen - wars van alle vrijblijvendheid. Hij wil mensen juist raken in hun hart en aanspreken op hun behoefte aan authenticiteit. Misschien gaat het wel hier om: 'Jezus en zijn leerlingen maken op hun omgeving een verrassende indruk. Ze zijn niet zomaar in een beeld te vatten. Aan de ene kant zijn ze de mensen heel nabij. In vergelijking met andere religieuze of maatschappelijke groepen komen ze heel gewoon over. Zonder pretentie gaan ze hun weg. Aan de andere kant stralen zij een duidelijk verschil uit, iets wat verwondering wekt. Tot verademing van velen en tot groeiende ergernis van anderen. Waarin bestaat het verschil dat zij uitstralen? Onder meer hierin: dat ze vrij zijn en vreugde brengen, dat zij de veroordeelde of verloren mens weer in het midden van de kring zetten, ... dat zij elk gebruik van macht of geweld afwijzen, dat ze  ... geloven in de kracht van de liefde die niet rekent op beloning.' (13) Dit alles betekent in mijn aanvoelen, dat verbondenheid tussen mensen - ook al heeft zij een fragmentarisch karakter - niet op voorhand gekenmerkt moet worden als vrijblijvend. Waar mensen zich op een geloofwaardige manier geraakt weten in hun hart, al is het misschien maar door één ontmoeting, daar wordt iets gezaaid dat blijvende waarde heeft. Als dit zaad in goede aarde valt, zal het veel vrucht voortbrengen: 'dertig-, zestig-, ja honderdvoudig.' (Mc 4,8)

In het inleidende hoofdstuk van Levend lichaam schrijven De Roest en Stoppels: 'Jonge mensen die zich betrokken voelen bij de kerk zijn mobiel en gaan op zoek naar een geloofsgemeenschap waar ze zich sociaal en geestelijk thuis voelen.' (14) Zich betrokken voelen en geloven - ook al doen beide verschijnselen zich min of meer toevallig of fragmentarisch voor - hebben dus intrinsiek een gemeenschapskarakter. 'Christenen zijn per definitie geen solisten of doe-het-zelvers, maar gemeenschapsmensen. Ook in een tijd van individualisering is deze gemeenschap onopgeefbaar.' (21) Daarmee komen de auteurs tot het formuleren van 'een van de grootste uitdagingen in deze tijd voor de kerk: ... hoe voorkom je aan de ene kant dat je mensen opsluit in knellende organisaties en aan de andere kant dat mensen elkaar (en het christelijk geloof) kwijt raken in de vrijblijvendheid?' (21) Vooruitblikkend op het laatste deel van de studie wordt daarover gezegd: 'Het [slot]hoofdstuk biedt een indeling in soorten van fluïde kerkvormen, maar plaatst deze vormen ook in het kader van de late moderniteit, waarin de kerk verschijnt als een netwerk. We schrijven: "Het lijkt een goede zaak wanneer kerken niet al te bevreesd zijn om zich in de laat-moderne cultuur te begeven." Tegelijk zeggen we echter ook: "Het is wijs om niet alle kaarten te zetten op nieuwe vormen van kerk-zijn. Kwaliteiten als continuïteit, loyaliteit en diversiteit blijven met de gemeente en de parochie verbonden. Zonder solide vormen van kerk-zijn kunnen fluïde vormen van kerk-zijn nauwelijks worden gedacht".' (25) Daarmee geven De Roest en Stoppels precies de kracht en de kwetsbaarheid aan van de hedendaagse fragmentarische verbondenheid van mensen, zoals die ook werd verwoord - in het verslag over de Jonagemeenschap - in het beeld van een vloeibare kerk, een beeld dat associaties heeft met verfrissend en sprankelend, maar tegelijk met ongrijpbaar en instabiel.

In samenvattende bewoordingen van R. Nauta klinkt deze fragmentarische verbondenheid aldus: 'Christen zijn betekent niet meer, dat dit op allerlei fronten, in cultuur en politiek  school en werk, getoond moet worden. Religie wordt tot een kwestie van het innerlijk, de voeding ervoor wordt gezocht in een veelheid van losse contacten. De binding met gemeente of parochie is alleen voor enkelen nog van wezensbelang. Voor de meesten is hun betrokkenheid meer instrumenteel, bepaald door momentane behoefte en toevallig aanbod. Religiositeit is zo geworden tot een project - soms, af en toe, nu hier, dan daar, naar behoefte, in verscheidenheid.' (Paradoxaal leiderschap. Schetsen voor een psychologie van de pastor, 2006, 69)

De rol van de voorganger

Niet alleen vanwege deze resumé laat ik Nauta hier aan het woord. Ook vanwege de veranderde rol van de voorganger, die in vele interviews aan de orde komt, wil ik aandacht besteden aan wat Nauta in dit verband naar voren brengt. Uit de vraaggesprekken memoreer ik de volgende punten. De vaststelling, dat vooral de jongere generatie zoekt naar inspirerende hoogtepunten, vraagt van predikanten en pastores een bijzondere aandacht. Het vraagt ook een vorm van religieus en spiritueel leiderschap, die is afgestemd op wat afwijkt van het reguliere (Van Waveren). Vanwege de behoefte aan inspiratie, die mensen vinden tijdens geloofsgesprekken, is het de taak van de pastor om zulke situaties te creëren en voorwaarden te scheppen, waardoor mensen tot elkaar kunnen komen, en waarin het je toevalt, dat je tot geloven kunt komen (Van Loveren). Wanneer je als voorganger een basale vorm van liturgie aanbiedt, dan geef je mensen ook de ruimte om fragmentarisch, maar voor dat moment zich toch verbonden te voelen (De Kam). Abt Bernardus kenschetst het merendeel van de kloostergasten als bezoekers per evenement. Voor de voorganger maakt het dat er niet eenvoudiger op. Want op wie richt hij zich in zijn verkondiging: de broeders, de vaste kerkgangers of de passanten? Uit dat oogpunt gezien, biedt de fragmentarische verbondenheid niet alleen mooie kansen, maar ook lastige vragen. Thomas Holvoet wijst op de noodzaak van enkele ankerfiguren, die duurzaam investeren in de onderlinge verbondenheid.

Over de rol van de pastor als geestelijk leider heb ik in een eerder blogbericht Tj. van Knippenberg aan het woord gelaten: 'Geestelijk leiderschap is erop gericht mensen bij elkaar te brengen om samen zicht te krijgen op hun bestemming, hen te inspireren in het realiseren van die bestemming en de condities daarvoor te scheppen.' Voor het zicht krijgen op de menselijke bestemming wijst Van Knippenberg erop, dat de prediking van Jezus is gericht op het naderbij brengen van Gods koninkrijk, d.w.z. op het realiseren van een bezield verband. 'Wij maken het niet, maar kunnen er iets van gewaar worden in tekens', aldus de schrijver. In tekens wordt de onderliggende betekenis van de werkelijkheid zichtbaar. 'Om die waar te nemen moet je reframen, veranderen van perspectief, de gewone manier van kijken bijstellen.'

Deze perspectiefwijziging wordt ook door R. Nauta bepleit. 'Het eigene van het religieuze leiderschap is niet het bewerkstelligen van een of ander uitwendig effect, maar de exploratie van de vraag: wie ben ik eigenlijk zelf - een vraag die gesteld wordt in de context van geschiedenis en cultuur, van persoonlijke ontwikkeling en sociale verbondenheid. Om tot hulp te zijn moet de religieuze leider niet alleen een insider zijn, een ingewijde in Schrift en traditie, een meester die wil voorgaan op de weg die hij anderen weet te wijzen, een celebrant van het transcendente, maar hij kan die positie alleen maar innemen in het bewustzijn dat hij zelf ook een buitenstaander is, ongelovig en zonder begrip van wat de boodschap die hij verkondigt impliceert. Men kan alleen maar religieus leider zijn, wijzen naar het antwoord op de vraag wie men werkelijk is, als men zichzelf ook leerling weet van degenen die om die hulp vragen.' (Paradoxaal leiderschap, 19-20) De gewijzigde rol van de pastor wordt - ik citeer de schrijver met bijval - nogmaals geformuleerd: 'In een tijd waarin bijna geen gelovigen meer zijn maar nog wel "zoekers naar zin", een tijd waarin mensen zichzelf wat zijn kwijtgeraakt, zijn er andere religieuze leiders nodig: open voor de verscheidenheid van het religieuze, op zoek naar de grondvragen van het bestaan, in staat het heil te verkondigen op een wijze die ontdaan is van het al te etherische maar ook van het al te banale. Zulke religieuze leiders, ook op het vlak van de lokale gemeenschap, in eigen dorp of stad, moeten zelf de beweging van geloof en overgave, van twijfel en tegenzin hebben meegemaakt om geloofwaardig te zijn voor anderen. En zij moeten in staat zijn dat verhaal te plaatsen in de grote beweging van geschiedenis en levensloop.' (46-47)

Wat de implicaties zijn van deze gewijzigde rol van de voorganger hoop ik in het toekomstige blogbericht over suggesties en perspectieven te verhelderen.

Wat de aandacht trekt

Uit het gevarieerde materiaal dat ik heb verzameld, wil ik nog enkele punten naar voren halen die om bijzondere aandacht vragen. Van belang lijkt mij allereerst het theologische uitgangspunt, zoals door Borgman geformuleerd, dat vanuit de christelijke traditie de cohesie in de samenleving wordt bevorderd door het verplichtende karakter van de solidariteit. Deze verplichting komt voort uit het gelovige besef, dat mensen hun bestaan te danken hebben aan anderen, aan wat hen vrij geschonken is. De gave gaat dus vooraf aan de opgave. Deze lotsverbondenheid als morele categorie is echter geen op voorhand gegeven werkelijkheid. Ze vraagt, in de formulering van Borgman, 'steeds weer om verdere voortgang en correctie.' Of, in mijn woorden, om de voortdurende en steeds vernieuwde instemming van de individuele mens. Juist het bevestigen van het morele karakter van de lotsverbondenheid opent de mogelijkheid om in dat streven naar solidariteit ook het geloof van mensen te ontdekken. 'Het is immers in de ervaring van de gebrokenheid van het bestaan, dat mensen het meest dringend behoefte hebben aan een oervertrouwen, aan een geloof dat grond geeft aan hun leven. Precies vanwege het steeds onvoltooide karakter van de verbondenheid staat zij - vanuit religieus c.q. christelijk oogpunt - in het teken van de uiteindelijke voltooiing door God zelf. En waar dit geloof van individuele mensen zich ontwikkelt tot een georganiseerde vorm van lotsverbondenheid en geloofsbeleving, daar kan ook sprake zijn van kerk in de betekenis van geloofsgemeenschap.' (Uit mijn blogbericht van 10 januari 2013)

In de bespiegelingen van bisschop Bonny voel ik mij gesterkt om het het hierboven geschetste niet-vrijblijvende karakter van de menselijke verbondenheid te onderstrepen. Enerzijds lijken het toevallige van Jezus' ontmoetingen en de vrije keuze die hij aan mensen laat, goed te passen bij de min of meer willekeurige verbondenheid van hedendaagse mensen. Maar daarmee is niet alles gezegd. Want anderzijds laat Jezus zien, dat hij - getuige zijn uiterste betrokkenheid op God en op mensen - afkerig is van iedere vorm van vrijblijvendheid. Ook al heeft de verbondenheid tussen mensen tegenwoordig vaak een fragmentarisch karakter, dat geeft geen aanleiding om op voorhand uit te gaan van het vrijblijvende van menselijke relaties. Waar mensen zich - schreef ik hierboven - op een geloofwaardige manier geraakt weten in hun hart, al is het ook misschien maar door één ontmoeting, daar wordt iets gezaaid dat blijvende waarde heeft. Ook Leuny de Kam zit op deze lijn: 'Het persoonlijke contact met mensen is een essentiële manier om te laten zien, dat het geraakt willen worden tot de essentie van het evangelie behoort.'

Tenslotte wil ik nog wijzen op enkele kansen en mogelijkheden, maar tegelijk ook op vragen en moeilijkheden, die zich voordoen wanneer mensen zich 'per evenement', dus incidenteel verbinden met de religieuze dimensie van hun bestaan. Niet alleen abt Bernardus wijst op dit fenomeen, ook in de gesprekken met Harry van Waveren (jonge mensen leven misschien meer van hoogtepunt naar hoogtepunt) en met de mensen van de Ekklesia (sommige mensen komen elke maand, andere om de twee of drie maanden) wordt hiervan gewag gemaakt. De kansen van dit verschijnsel liggen vooral opgesloten in de mogelijkheid om mensen in hun behoefte aan zingeving aan te spreken op het moment, dat ze daar ontvankelijk voor zijn. Er kan 'maatwerk' geleverd worden, mits de voorganger (in gemeente/parochie, in het klooster of tijdens een pelgrimstocht) hierop weet in te spelen. Dat is niet altijd eenvoudig, want soms heeft de voorganger rekening te houden met verschillende soorten 'publiek' (de broeders, de vaste kerkgangers of de passanten, zoals de abt aangeeft). En daarmee kom ik op de vragen en moeilijkheden van het maatwerk, want de vraag naar specifieke en passende rituelen kan in een zekere spanning staan met de liturgische traditie waar je als representant van de kerk niet zomaar overheen wilt stappen. Bovendien heeft de voorganger in bepaalde omstandigheden rekening te houden met mensen die een verschillende religieuze achtergrond hebben (of die deze achtergrond ontberen, maar du moment wel deel van het publiek zijn). Deze spanningen - tussen traditie en toekomst, tussen maatwerk en herkenbare rituelen, tussen een incidentele en een geregelde wijze van inspiratie zoeken, tussen vaak grote verschillen in religieuze achtergrond - vragen veel van de creativiteit van de voorganger: niet alleen in zijn liturgische capaciteiten, maar meer nog in zijn communicatieve kwaliteiten. Het is echter niet alleen de voorganger, die wordt geconfronteerd met deze spanningen. Ook de parochie of gemeente waar zij/hij voor staat, moet zich met deze spannende verhoudingen zien te verstaan.

Misschien is een authentieke wijze van geloofscommunicatie wel de aangewezen weg om met deze spanningen om te gaan. Het geloofsgesprek dus als mogelijkheid om de spanning tussen gisteren en morgen uit en vol te houden. Ik hoop daar verder op in te gaan in het toekomstige blogbericht over suggesties en perspectieven.

maandag 18 maart 2013

Ordenen - kerk in beweging

'Geloofsgemeenschappen zijn, doordat zij zich verhouden tot ontwikkelingen in hun context, maar ook doordat zij gevoelig zijn voor invloeden vanuit hun traditie, in beweging. Zij handelen en reageren. Zij staan bloot aan invloeden vanuit cultuur en samenleving, oriënteren zich op de Schrift als bron van hun bestaan, laten zich inspireren door inzichten van de kerkelijke traditie waarin zij zich bewegen en zij oefenen omgekeerd invloed uit op hun eigen omgeving en ontwikkelen in deze continue interactie een eigen, unieke, identiteit.' (De Roest en Stoppels, in: Levend lichaam, 17). Met deze constatering wordt niet alleen de voortdurende ontwikkeling van geloofsgemeenschappen aangegeven, dus het in beweging zijn, maar ook het belang van hun voortbestaan. Dit staan in een traditie, dit voortbestaan, is immers gefundeerd op een theologisch motief: 'Geloof veronderstelt niet alleen gemeenschap, het veronderstelt ook de aanwezigheid in de samenleving van plekken waar wordt gezocht naar bemiddeling van woord en sacrament.'(21)

Het bemiddelen van het geloof als een steeds voortgaande beweging is theologisch nog krachtiger beargumenteerd door Borgman. Hij stelt dat het christendom, in tegenstelling tot religies die hun identiteit veelal baseren op wat in het verleden is gebeurd of vastgelegd, principieel geopend staat naar wat komt. 'God staat niet allereerst aan het begin van alles, maar openbaart zich in het verloop van de geschiedenis en zal zich pas volledig onthuld hebben aan het einde ervan. Dit opent het christendom voor het nieuwe dat zich aandient en laat het keren naar het andere dan zichzelf, met de verwachting dat juist daar de waarheid te vinden zal zijn.' (Metamorfosen, 82) Toegespitst op de kerk als organisatie of als instituut betekent dit, dat wij de bestaande vormen, waarin de kerk zich aan ons voordoet, altijd opnieuw moeten leren zien onder de optiek van wat zich voordoet of zal voordoen. Het betekent wellicht vooral, dat wij de bereidheid weten op te brengen om bestaande vormen los te laten omwille van de voortgang van het geloof van mensen. Geloof uit zich weliswaar in bepaalde organisatievormen en geritualiseerde gebruiken, maar het zit daar niet in opgesloten.

De praktijk

Theologisch mag het voorgaande dan gebaseerd zijn op steekhoudende argumenten, vraag is of de actuele praktijk hiermee overeenstemt. Wordt uit het verzamelde materiaal duidelijk, dat het in beweging zijn van kerken en geloofsgemeenschappen leidt tot een authentieke vorm van de geloofsbeleving, die aansluit bij de de spirituele behoeften van vandaag?

Allereerst refereer ik hier aan mijn gesprek met Aarnoud van der Deijl, waarin hij met enthousiasme vertelt over een studiebezoek aan Engeland. Daar is in de Anglicaanse kerk een beweging gaande onder de naam Fresh expressions of Church: 'Een predikante op het platteland voelde goed aan, hoe de mensen er leefden met de seizoenen; zij begon "seizoensdiensten" aan te beiden, die gaandeweg steeds meer mensen trokken. Inspelen dus op wat er leeft onder mensen. Op andere plaatsen worden "pub-diensten" gehouden; het middaguur blijkt voor veel mensen aantrekkelijk te zijn. Je moet dus soms het oude durven loslaten, om tot nieuw elan te komen.' Eigenlijk gaat het hier om een wezenlijk andere beweging dan de gebruikelijke. In plaats van allerlei acties te verzinnen, waardoor mensen naar de kerk komen, wordt op deze wijze geprobeerd van de kerk uit naar de mensen te gaan. De come-structure wordt vervangen door de go-structure. In deze laatste structuur is het in beweging zijn en de missionaire opdracht van de kerk in essentie gegeven.

En hoe zit het dan met 'geloof en kerk als beweging' in de visie van de leden van de Brongroep? Een vorm van beweging - of ontwikkeling - is herkenbaar als Miep zegt in de loop der tijd geleerd te hebben, 'dat Bijbelverhalen gezien moeten worden als metaforen. In die zin krijgen ze betekenis, niet als verhalen die je letterlijk moet opvatten.' Een andere wijze van beweging is te constateren als gezegd wordt, dat men binnen de Brongroep ruimte vindt om los te komen van oude structuren als die hinderen bij het vinden van inspiratie, zingeving, levensduiding. Hélène vat deze ontwikkeling samen door erop te wijzen, 'dat ik in deze groep leer om anders naar dingen en mensen te kijken. Het sterkt mij in de gedachte: anders is óók goed.' In dit kader kan beweging worden gezien als de voortgaande zoektocht naar inspiratie, als los laten of als het anders leren kijken naar wat is.

Ook in mijn ontmoeting met Harry van Waveren wordt beweging en ontwikkeling geformuleerd in termen van los laten. Hij geeft aan dat de Protestantse Gemeente Goes in een proces zit, 'waarin we primair moeten leren om los te laten - de regelmaat, de gebouwen, de vertrouwde gezichten. We zijn in alle zorgvuldigheid op zoek naar een vorm om dit proces goed door te komen.' In het verlengde hiervan is het wenselijk, dat er een grotere flexibiliteit komt in de kerkorde. Dat vergroot de beweeglijkheid van de kerkelijke organisatie. 'Zo zou je,' vindt Harry, 'nieuwe vrijwilligers moeten benaderen met het vooruitzicht van een minder lange binding aan hun taak. Die flexibele insteek levert betere kansen op voor het vervullen van de taken die gedaan moeten worden.' Daarnaast wordt in de Protestantse Gemeente ook gezocht naar een soepeler organisatie door te werken met een 'kleine' en een 'brede' kerkenraad, de eerste bestaande uit 15 leden (met zeven tot tien vergaderingen per jaar), de tweede uit 40 leden (twee vergaderingen per jaar). Op deze manier kunnen meer mensen zich beter concentreren op hun eigenlijke taak. Beweging komt in deze context naar voren als een proces van los laten en zoeken naar een kleinere, meer flexibele organisatie, die beter past bij de kwantitatieve krimp.

Beweging van de Geest

Wellicht het meest uitvoerig en genuanceerd is Ad van Loveren ingegaan op de vraag naar 'kerk in beweging'. Hij geeft aan: 'Er zijn in wezen drie voorwaarden belangrijk, wil die flexibiliteit tot een gewenst resultaat kunnen leiden. Er moet sprake zijn van een oorspronkelijke inspiratie, er moet toegewerkt worden naar een uitdagend perspectief en het moet duidelijk zijn binnen welk organisatorisch kader de beweging zich kan voltrekken. Daarnaast moet er binnen iedere organisatie, dus ook binnen de kerk (in het groot en in het klein) ruimte zijn voor vrije invulling. Daarbij geldt wat mij betreft de onderlinge verbondenheid als een van de meest centrale waarden, terwijl die verbondenheid tegelijk in alle openheid beleefd moet worden. Daarom zou ik zelf eerder kiezen voor de uitdrukking "kerk in beweging" dan voor "kerk als beweging". Want het enthousiasme kan ontstaan waar mensen in beweging willen komen - ook als dat gedwongen gebeurt, in ons geval door economische redenen. En daarbij kun je je afvragen, of het hier dan in wezen niet gaat over de beweging van de Geest.' Beweging wordt hier niet gezien als een doel op zich, maar als een middel om op geïnspireerde wijze een bepaald doel (perspectief) te realiseren binnen een hanteerbaar organisatorisch kader. De inspiratie van deze beweging kan beschouwd worden als een manifestatie van de heilige Geest. Ad van Loveren is de enige geïnterviewde, die expliciet dit verband legt. Ik kom daar later op terug.

In het bezoek aan de Doopsgezinde Gemeente is het thema van kerk in beweging niet uitdrukkelijk aan de orde gekomen. Dat gebeurde wel in het daaropvolgende gesprek met Leuny de Kam. Haar visie is, dat het beweeglijke in de doopsgezinde traditie misschien wel vooral is gelegen in de navolging van Jezus. Navolgen veronderstelt in essentie immers de beweging. 'Vandaar ook, dat de persoonlijke verantwoordelijkheid van ieder individueel bij ons sterker is dan de behoefte aan een institutioneel karakter van de kerk. En daarom vind ik het zelf erg belangrijk om op zondagmorgen in te gaan op thema's die de maatschappelijke actualiteit raken. En in die maatschappelijke betrokkenheid ligt voor mij ook de noodzaak om als kerk te zoeken naar een nieuwe, geëigende positie in de samenleving, de wijk, het dorp. Daarbij moeten we uitgaan van onze sterke kanten. Als kerken hebben we bijvoorbeeld veel te bieden op de scharniermomenten van het leven.' Beweging wordt hier verstaan als de navolging van Jezus, waarin ieder zijn persoonlijke (maatschappelijke) verantwoordelijkheid moet nemen.

Vanuit het gesprek met abt Bernardus komt het in beweging zijn van de kloostergemeenschap niet alleen tot uitdrukking in de fysieke beweging van de oudere broeders naar Vught, maar misschien vooral in de mentale en spirituele beweging van het loslaten van de gebruikelijke schema's. Daarbij valt te denken aan de samenwerking inzake brouwerij en boerderij, de herinrichting van het gebouw, de bewuste keuzes voor de internationale samenstelling van de gemeenschap en voor het bieden van een uitgespaarde plek in de tegenwoordige samenleving, en tenslotte het openstellen van de gebedstijden voor belangstellenden. Al deze veranderingen (= beweging!) hebben de trappisten van Koningshoeven een compleet nieuw perspectief opgeleverd. 'Het hele proces,' geeft Bernardus aan, 'heeft ons de mogelijkheid gegeven onze energie op een totaal andere wijze te gaan gebruiken.' Beweging wordt in dit verband gekarakteriseerd als het durven los laten van wat gangbaar is, waardoor een geheel nieuwe en meer toekomstgerichte dynamiek ontstaat. Misschien kan ook hier - net als in het interview met Ad van Loveren - worden gesproken van een beweging van de Geest, ook al wordt die uitdrukking in het gesprek met de abt niet expliciet gebruikt.

Fris en energiek

De Jonagemeenschap is te karakteriseren als een basisbeweging die in figuurlijke en letterlijke zin in beweging wil zijn. Thomas Holvoet bevestigt die beweeglijkheid: 'We doen jaarlijks een evaluatie van onze bezigheden vanuit de vraag, wat we wel en wat we niet willen blijven doen. Het voortdurend bevragen van onze activiteiten is al een beweging in zichzelf. Daar kiezen we bewust voor, omdat we onszelf als beweging ervoor willen behoeden tot een zekere stolling te komen.' Dit in beweging zijn roept het beeld op van een vloeibare kerk, een beeld dat associaties heeft met verfrissend en sprankelend, maar tegelijk met ongrijpbaar en instabiel. Daarmee is in dit ene beeld meteen het krachtige en het kwetsbare karakter van de Jonagemeenschap aangeduid. De bewuste keuze voor flexibiliteit binnen de Jonabeweging kan worden getypeerd als het willen voorkomen van vastgeroest raken in ingesleten patronen, met de bedoeling om fris en energiek te blijven.

De term 'beweging' is in het gesprek met Arnold De Vijlder - bij mijn bezoek aan de Regenboogkerk - niet uitdrukkelijk gevallen. Maar van beweging is wel degelijk sprake als hij vertelt, hoe er ruimte werd gemaakt 'voor Afrikaanse missen, naast de gewone parochievieringen. Er werden twee tamtams aangeschaft en een Afrikaanse priester ging voor. Na het vertrek van de Afrikaanse priester heeft pastoor Marcel het initiatief voortgezet. Gaandeweg hebben de multiculturele kerkdiensten de gewone parochievieringen vervangen.Niet iedereen was daarvan gecharmeerd. De wijziging heeft ons vele nieuwe kerkgangers gebracht, maar andere doen verliezen. Pastoor Marcel heeft zelfs nog met opstappen moeten dreigen om gedaan te krijgen, dat we in onze parochiegemeenschap ruimte zouden maken voor de vreemdelingen in ons midden. Zo is dan de Regenboogkerk gegroeid tot wat ze nu is: een multiculturele, laagdrempelige kerk, die nabij is aan mensen, vooral aan hen die maatschappelijk in een zwakkere positie staan.' De beweging bestaat in deze parochie uit het veranderingsproces waarin ruimte wordt gemaakt voor de vreemdeling en voor wie maatschappelijk in de marge staat. Wellicht is ook hier sprake van een beweging van de Geest, die een geloofsgemeenschap ertoe inspireert dicht bij de evangelische opdracht te willen blijven.

Inhakend op mijn vraag naar de noodzaak van kerk als beweging, benadrukt Joke de Kock, 'dat de Ekklesia een plek is waar de beweging vooruit wordt gemaakt. Die beweging is vooral geënt op de inhoud van het bijbelse visioen [van bemoediging en inspiratie, zoals de eerste christenen dat deden, aldus de website - WH], vertaald naar de leefsituatie van hedendaagse mensen. Daarbij staat het vierend samenzijn en de onderlinge ontmoeting centraal.' Belangrijker dan een formele wijding van de voorganger zijn in deze gemeenschap diens inspirerende kwaliteiten, waardoor mensen geraakt worden en in beweging komen. In zekere zin is het in beweging zijn van de Ekklesia ook herkenbaar in de diaconale betrokkenheid op actuele situaties. Dit laatste duidt op een beweging die gemaakt moet worden vanuit een gelovige inspiratie. Daarnaast komt de beweging van de Ekklesia ook tot uitdrukking in het opzoeken van de marge van het officiële kerkelijke (katholieke) landschap. Ik zou daarom de beweging van de Ekklesia willen typeren als het zoeken naar een inspirerende wijze van liturgisch samenkomen, met een zekere spin-off van diaconale betrokkenheid; en tegelijk kan beweging worden gezien als een loskomen van geformaliseerde liturgische rituelen en kerkstructuren.

Wat de boeken nog leren

Met een verwijzing  naar het onderweg zijn van Jezus 'in heel Galilea' (Mc 1,38-39) constateert bisschop Bonny: 'Jezus wil niet op een rustige afstand blijven. Hij gaat mensen opzoeken, daar waar zij wonen.' (Een houtskoolvuur..., 17) Vanuit deze beweging die Jezus zelf maakte, heeft ook de kerk - in de loop der geschiedenis - overal waar mensen wonen present willen zijn. 'Ons netwerk van parochies kan bogen op zijn bijdrage tot opbouw niet alleen van de kerkgemeenschap, maar ook en vooral van onze samenleving en cultuur.'(17) Maar dit netwerk staat tegenwoordig ook sterk onder druk vanwege diepgaande verschuivingen in kerk en samenleving. Bisschop Bonny ziet echter ook kansen: 'De parochie is niet de enige plaats waar gelovigen gemeenschap vormen en groeien in de navolging van Jezus. Er zijn nog andere vormen van gemeenschapsopbouw die evenzeer bijdragen tot een vitale aanwezigheid van de Kerk in een bepaalde regio. ... Ze zijn bijvoorbeeld verbonden met een instelling of beweging, met een groep of gemeenschap van personen, met een eenmalig of terugkerend evenement. .. Vaak zoeken deze groepen naar een nieuw evenwicht tussen verdieping, gemeenschapsleven en engagement. Ze proberen bruggen te slaan naar mensen die, om welke reden dan ook, verder van de Kerk staan.'(21) Beweging, opgevat als navolging van Jezus in zijn present willen zijn daar waar mensen wonen, wordt in deze visie niet alleen gerealiseerd in het veranderende netwerk van parochies, maar ook in nieuwe groepen en evenementen die op eigentijdse wijze aansluiting zoeken bij de menselijke behoefte aan zingeving en levensduiding.

Deze 'open beweging rondom Jezus Christus' is voor H. de Roest een adequate beschrijving van 'de diepste identiteit van de kerk. De kerk vormt zich in al haar varianten, werkelijk als lichaam van Christus. Zij is niet de eigenaar van haar eigen bestaan, maar behoort hem toe. De kerk heeft in de geschiedenis allerlei vormen gekend en ook tegenwoordig komen we haar in allerlei vormen tegen. ... Kerk-zijn is dan te zien als een proces, een optocht in de tijd en als een netwerk van tijdelijke, voorlopige behuizingen voor de ziel.' (Een huis voor de ziel, 184) Beweeglijkheid en het vermogen zich te ontwikkelen behoren daarom tot het wezen van het kerk-zijn. Vasthouden aan de vormgeving van kerk en parochie als een voor altijd vaststaand gegeven past niet bij datgene, waar de geloofsgemeenschap vanuit haar evangelische oorsprong voor staat.

In het hoofdstuk over 'fluïde vormen van kerk-zijn' wijst K. de Groot op het pleidooi van Pete Ward 'voor een liquid church. Deze staat tegenover de solid church: de lokale, afgebakende, als vereniging georganiseerde gemeente die zondagochtend bij elkaar komt om samen hetzelfde te doen volgens vaste, uniforme patronen. Kerk gebeurt echter, aldus Ward, overal waar Christus wordt gecommuniceerd. Hoewel het onderscheid tussen evangelisatie en kerk-zijn hier erg dun wordt, daagt Ward wel uit om kerk-zijn niet te identificeren met een bepaalde, tijdgebonden vormgeving.' (Leven lichaam, 258) De spanning tussen solide en vloeibare vormen van kerk-zijn wijst op de boeiende uitdaging voor de kerk van morgen. Deze uitdaging levert zowel de kansen als de bedreigingen op. De kansen liggen in het zoeken naar een toekomstbestendige geloofsbeleving. De bedreigingen in wat wel genoemd wordt de 'processen van disembedding, omdat de kerk dan zou verbrokkelen in huisgemeenten, nieuwe bewegingen en andere initiatieven waarbij het individu zelf voor haar of zijn geloofsgenoten kiest.'(258v)

De werking van de Geest

De pneumatologie, het leerstuk van de christelijke kerken over de heilige Geest, is misschien wel het moeilijkste onderdeel van de theologie. Ik waag mij, in het kader van deze bijdrage, niet aan een resumé van de leer van de heilige Geest (wie meer wil weten kan terecht bij Wikipedia). Maar vanwege de opmerkingen over de werking van de Geest in sommige vraaggesprekken  (Van Loveren, impliciet bij abt Bernardus en Regenboogkerk) wil ik er kort op ingaan.

Opvallend is, dat in veel verhalen uit de Bijbel, waar gesproken wordt over een (nieuw) begin, de geest een belangrijke rol speelt. In het verhaal over de schepping wordt gezegd, dat de geest van God over de wateren zweefde (Gen 1,2). Wanneer Jesaja in een visioen profeteert over een nieuwe telg in het geslacht van Isaï, dan wordt gezegd dat de geest van de Heer op hem zal rusten (Jes 11,2). Als Jezus zich bij het begin van zijn missie laat dopen door Johannes, daalt de geest van God als een duif op hem neer (Mt 3,16). Een nieuw begin, een onverwachte ontwikkeling, een verrassende beweging gaat steeds gepaard met een verwijzing naar de geest van God. Paulus heeft in zijn eerste brief aan de Korinthiërs (12,4-11) uiteengezet, dat er vele geestelijke gaven (charismata) zijn, maar slechts één Geest.

Het lijkt wel alsof de gaven van de Geest vandaag de dag weinig worden onderkend in de gebruikelijke bezigheden van veel christenen in parochie en gemeente. Een uitzondering hierop wordt gevormd door christenen, die zich engageren met de (katholieke) charismatische vernieuwing. Toch zouden we alles, wat er aan ontwikkeling en beweging is in de vormgeving van geloof en kerk, kritisch moeten bezien vanuit bezieling en charisma - dus als een door de Geest geïnitieerd nieuw begin. Kritisch, want niet alles wat nieuw is, behoort te worden voortgezet en doorontwikkeld. Maar ook niet angstig of krampachtig, want wat nieuw is, zou wel eens kunnen leiden tot een onverwachte kans. Kort en goed luidt daarom het advies van Paulus: 'Blus de Geest niet uit, kleineer de profetische gaven niet, keur alles, behoud het goede.'(1 Tes 5,19-21) Wellicht kunnen we met deze raad ons voordeel doen bij alle ontwikkeling en beweging, die we vandaag de dag waarnemen inzake geloof en kerk.

Opvallende zaken

Wanneer ik het bovenstaande in grote lijnen in ogenschouw neem, dan komen daaruit enkele opvallende zaken naar voren. Ik wijs om te beginnen op de theologische fundering van het openstaan voor beweging en ontwikkeling in wat Borgman de principiële openheid van het christendom noemt voor het nieuwe dat zich aandient, op wat nog te gebeuren staat. De bestaande vormen, waarin de kerk zich aan ons voordoet, zullen altijd opnieuw gezien moeten worden vanuit wat zich voordoet of zal voordoen. Daarbij moeten we ruimte willen laten aan de werking van de Geest, die de mogelijkheden opent van een onvermoed, maar kansrijk nieuw begin.

De dynamiek van beweging komt in de vraaggesprekken op verschillende manieren tot uitdrukking. Het begint wellicht steeds met los laten (Brongroep, Van Waveren, abt Bernardus) van wat vertrouwd is of van gangbare schema's. Dat gaat meestal gepaard met de ervaring van verlies en pijn (abt Bernardus). Dit proces is echter ook het begin van een zoektocht naar inspiratie (Brongroep, Ekklesia), die moet leiden naar nieuw elan en het vinden van een bezield verband. Die zoektocht kan daarnaast aanleiding zijn om te kiezen voor een meer flexibele organisatie (Van Waveren, Jonagemeenschap) of om eerder open te staan voor een nieuwe dynamiek (Abt Bernardus), die het mogelijk maakt om je energie meer toekomstgeoriënteerd te benutten.

Het in-beweging-willen-komen kan een adequate uiting zijn van het belang van de go-structure (Van der Deijl) of van de missionaire opdracht die de kerk te vervullen heeft. Deze missie kan zich ook in de eigen omgeving voordoen, wanneer er sprake is van een veranderingsproces waarin ruimte wordt gemaakt voor de vreemdeling en de verdrukte (Regenboogkerk), of wanner ervoor wordt gekozen om de evangelische presentie waar te maken overal waar mensen wonen (bisschop Bonny). Het voert te ver in het kader van deze beschouwingen, maar het zou interessant zijn om deze missionaire presentie, dan wel de keuze voor een go-structure, te thematiseren als een wijze van bijbelse bekering. De noodzaak van bekering kan echter wel gekoppeld worden aan de notie van beweging als navolging van Jezus (De Kam, bisschop Bonny).

Ruimte voor vrije invulling

Paulus adviseert om de Geest - die ik wil zien als de Aanwezige bij het nieuwe dat zich voordoet - niet te blussen, maar te beoordelen op wat er aan goeds uit voortkomt. Dit advies wordt het meest concreet uitgedrukt in het formuleren van voorwaarden door Van Loveren. Noodzakelijk om 'kerk in beweging' tot goede resultaten te brengen zijn inspiratie, perspectief en organisatorisch kader. Een visionaire wijze van kijken (in mijn aanvoelen ook een gave van de Geest) en het charisma om deze zienswijze vervolgens georganiseerd te krijgen, vormen belangrijke 'instrumenten' om de beweging die de kerk moet maken in de goede richting te leiden. Daarbij is het van groot belang, dat er ruimte blijft voor vrije invulling (Brongroep, Van Loveren, Jonagemeenschap). Niet alles moet worden afgemeten aan wat vooraf is vastgelegd. Ook deze ruimte voor vrije invulling kan beschouwd en gekoesterd worden als een gave van de Geest. Deze ruimte behoort immers tot de kern van het kerk-zijn wanneer de kerk wordt gezien 'als een proces, een optocht in de tijd en als een netwerk van tijdelijke, voorlopige behuizingen voor de ziel.' (De Roest) Beweeglijkheid en het vermogen zich te ontwikkelen behoren daarom tot het wezen van het kerk-zijn.

Een enkele opmerking nog over de spanning tussen vloeibare en solide vormen van kerk-zijn (De Groot). Die spanning komt tot uitdrukking in de tegenstelling tussen enerzijds het zoeken naar een kansrijke, toekomstbestendige geloofsbeleving en anderzijds het gebrek aan cohesie - door sommigen als bedreigend ervaren - tussen allerlei kerkelijke verbanden. Het meest expliciet wordt deze spanning verwoord door Thomas Holvoet wanneer hij benadrukt, dat de onderlinge dialoog moet worden open gehouden: 'Dat vraagt om een respectvolle houding over en weer. En vooral om de erkenning dat de waarheid niemands eigendom is, maar slechts in gezamenlijkheid gevonden kan worden. Daarom is het jammer, dat in onze contreien de kerkelijke dialoog tussen traditioneel en progressief niet tot stand is gekomen.' De dialoog als structuurprincipe (zie ook: Van Loveren) voor het gesprek over geloof en kerk van de toekomst is de noodzakelijke wijze van communiceren, die alle deelnemers aan dit gesprek ertoe brengt om in een gezamenlijk zoeken alles te keuren en het goede te behouden.